Op de
kerkhoven van de terpdorpen in Ferwerderadeel vonden
in de loop der eeuwen (tien)duizenden bewoners hun laatste rustplaats.
Verreweg
de meesten van hen behoorden voor korte of langere tijd tot de
dorpsgemeenschappen.
Zij werden na hun overlijden door hun familie en vrienden begraven op
het
kerkhof, dichtbij de kerk en daarmee centraal in het dorp. Vanaf het
begin der
19e eeuw kennen we doorgaans hun namen uit de grafregisters of zijn
er gedenktekens aanwezig en kunnen de nabestaanden hun graven bezoeken.
Echter,
een
klein aantal van hen die op de kerkhoven werden
begraven kennen een andere geschiedenis. Zij behoorden niet tot
één van
de
dorpsgemeenschappen in het groene terpenland, waren er zelfs nog nooit
geweest.
Misschien hadden zij, bewust of onbewust, vanaf grote hoogte kennis
genomen van
de kustlijn van de Waddenzee en de daarachter liggende dorpjes. Totdat
er in de 2e wereldoorlog aan hun jonge levens een abrupt einde kwam.
Op weg naar of terugkerend van bombardementsvluchten naar Duitsland
stortten
hun vliegtuigen op land of in zee neer. Soms duurde het maanden voordat
hun
lichamen op de kust aanspoelden en was het niet altijd mogelijk om hen
te
identificeren. Hun nabestaanden kregen dan alleen maar het bericht
M.I.A.
(“missing in action”) en op het kerkhof naast de kerk werd een
onbekende
militair begraven. De dorpelingen namen deze voor hen onbekende vaak
“postuum”
op in hun midden. Zoals te Hallum waar door “Dorpsbelang” in 1940 een
kruis op
het graf van een onbekende Engelse militair werd geplaatst.
Na 1945
lukte het soms om alsnog een “onbekende militair”
zijn naam te geven en contact te leggen met de nabestaanden, zodat
dezen het
graf van hun geliefde konden bezoeken.
In
Ferwerderadeel werden, voor zover bekend, in de periode
1940-1945 acht geallieerde militairen begraven. Zij maakten allen deel
uit van
vliegtuigbemanningen en kwamen om als een direct gevolg van het
oorlogsgeweld.
Op het
kerkhof bij de Nederlands Hervormde kerk te Hallum
werden drie vliegeniers begraven, op dat te Blija kreeg
één van hen
zijn
laatste rustplaats:
1)
Onbekende militair
Zijn lichaam spoelde op 25 juni 1940 aan op het zogenaamde
‘Noorderleeg’, een kweldergebied bij de Friese waddenkust onder Hallum.
Van hem
is slechts weinig bekend. In een schrijven d.d. 11 juli 1942 – inzake
het
onderhoud van een militair graf – van de burgemeester van de gemeente
Ferwerderadeel aan “den Heer Commissaris voor de belangen van de
voormalige
Nederlandse Weermacht” te ’s-Gravenhage valt het volgende te lezen :
”Daar het betreft het graf van een aangespoelde vlieger, is uiteraard
weinig
omtrent deze persoon bekend geworden. Mij zijn slechts de volgende
gegevens
bekend: vermoedelijk de Engelse nationaliteit (niet met zekerheid te
zeggen),
was wellicht vlieger (was in het bezit van een boekje waarin enkele
cijfers
waren opgetekend, waarschijnlijk vlieguren), geen identiteitsplaatje
aangetroffen”.
De onbekende militair werd op 26 juni 1940 op de “bijzondere
begraafplaats der
NH gemeente te Hallum”
begraven (rij 32, nr. 1). In zijn brief vermeldt de burgemeester nog
dat er door “Dorpsbelang” op zijn
graf “een net kruis werd geplaatst” en voorts dat “het graf is gekocht
voor 14
jaar, doch kan voor fl. 20,- voor onbepaalde tijd worden gekocht”.
2)
Robert Arthur Conrad Draper
Hij was een Canadese vliegerofficier en de zoon van Arthur George en
Mrs. Ada
Draper, afkomstig uit Vancouver (British Columbia) in Canada. Zijn
vliegtuig
(een Lockheed Hudson bommenwerper) crashte op 18 april 1942 ten
westen
van Den Helder in zee. Het lichaam van de 20-jarige Robert Draper
spoelde op 12
juli 1942 aan op het wad onder Ferwerd en werd een dag later - “in den
namiddag
van Maandag 13 juli 1942, omstreeks vijf uur” - met militaire eer
begraven op
het Hallumer kerkhof (rij 32,
nr. 1A).
In het door gemeenteveldwachter Tjeerd Joustra opgemaakte proces
verbaal lezen
we dat hij, door een Duitse militaire arts, aan de hand van het
aangetroffen
identiteitsplaatje (R.M. 7493) kon worden geïdentificeerd. Enkele
aangetroffen
voorwerpen, waaronder een “stalen polshorloge en een tasje met geld”
werden
door de Duitse autoriteiten in beslag genomen.
3)
David Thomson Stanners
Hij was een 21-jarige Engelse sergeant vlieger. Zijn vliegtuig (een
Vickers
Wellington) keerde op 25 juni 1942, na een bombardementsvlucht
op
Bremen, niet op de thuisbasis terug. Het lichaam van Stanners spoelde
op 12
juli 1942 aan op de waddenkust (Noorderleeg) onder Hallum. Hij werd,
tegelijk
met Robert Draper, met militaire eer begraven op het kerkhof te Hallum
(rij 32, nr. 1B).
Het proces verbaal vermeldt dat op zijn lichaam “een stuk werd gevonden
waaruit
bleek, voor zoover nog te lezen” dat het ging om een Engelse Sergeant
Vliegenier, genaamd Stanners. Verdere gegevens ontbraken, “daar de
papieren
door het zeewater onleesbaar waren geworden”.
4)
Onbekende militair
Zijn lichaam werd op 14 juli 1942 gevonden op het Friese wad
onder
Ferwerd. Er werd geen identiteitsbewijs (plaatje) gevonden, zodat zijn
naam
onbekend bleef. Ook een Duitse arts die het lichaam “met behulp van
twee
minderen” heeft onderzocht, kon de identiteit niet vaststellen “daar er
geen
herkenningstekenen waren te vinden”. In het door veldwachter Sijbe
Leestma
(gestationeerd te Blija) opgemaakte proces verbaal werd nauwgezet
opgetekend
hoe deze onbekende “vliegenier” gekleed was.
Hij droeg een “zwemvest waar overheen banden van een parachute, grijze
overall,
bruine lederen overall, grijs wollen uniform met op de linker bovenmouw
drie
chevrons van zilver galon (drie omgekeerde V boven elkaar), zwarte trui
waaronder een khaki overhemd met boord en zwarte das”. Verder droeg hij
zeildoeklaarzen welke aan de onderkant waren verbrand. Aan bezittingen
werden
aangetroffen; een gouden polshorloge, een portefeuille met Engelse
ponden
(bankbiljetten), een sigaretten etui en aansteker. Deze voorwerpen
werden “in
beslag genomen door de Duitse autoriteiten en medegenomen”.
De onbekende, vermoedelijk Engelse, vliegenier werd op donderdag 16
juli 1942
“des namiddags omstreeks vier uur” met militaire eer begraven op het
kerkhof te Blija (rij 23, nr. 8) aan de zuidkant van de
kerk (1)
(1)
Hij zou de vermiste
37-jarige Gordon Lake kunnen zijn, bemanningslid van het toestel van de
te Hallum
begraven Stanners.
(”Namen uit het verleden, herinneringen nu”, Hille
Oppedijk
e.a. 2005)
Op 22
augustus 1942 ontving de burgemeester van
Ferwerderadeel een schrijven van de Commissaris voor de belangen van de
voormalige Nederlandsche Weermacht te ’s-Gravenhage, inzake het
plaatsen van
grafkruisen. Hij deelde mee dat aan de “N.V. Timmerfabriek voorheen
Gebr.
Scheer” te ’s-Gravenhage opdracht was gegeven om hem “4 grafkruisen te
doen toekomen, bestemd voor de te Hallum en Blija begraven
militairen”. “Voorts verzoek ik U, om elk graf een palmrand en
daarbinnen
marmergruis te doen aanbrengen. Teneinde wegzakken in den bodem te
voorkomen,
verdient het aanbeveling daaronder eterniet, tegelplaten of anderszins
te
leggen. Enige ruimte voor het plaatsen van bloemen en planten dient te
worden
uitgespaard”. De kosten konden door de gemeente bij de commissaris in
rekening worden
gebracht en hij wilde bericht ontvangen, zodra de “bovenbedoelde
werkzaamheden
zijn verricht en de grafkruisen zijn geplaatst”.
***
Op het
kerkhof bij de Nederlands Hervormde kerk te Ferwerd
werden, evenals in Hallum, drie vliegeniers begraven. Zij maakten deel
uit van
de bemanning van een Amerikaanse B-17 bommenwerper. Het toestel
crashte,
na een
aanval op het havencomplex van Emden, op zaterdag 11 december 1943
omstreeks 12.45 uur in een perceel weiland achter de zeedijk, ten
noordwesten
van Ferwerd. Tussen de brokstukken werden vijf inzittenden
aangetroffen.
De arts A.H. Smit, “uit Ferwerd ter plaatse verschenen”, kon twee van
hen
behandelen, maar constateerde bij drie van hen de dood:
5)
John E. Gallo
Aan de hand van zijn identiteitsplaatje kon hij worden
geïdentificeerd.
Hierop
stond vermeld:
John E Gallo
12142299
T42 43 A
Marie
Gallo
2391
37 TH. ST.
Astoria
L.I. N.Y. C.
Nadat zijn lichaam - evenals de lichamen van zijn beide omgekomen
collega’s -
door de Duitse instanties was vrijgegeven, werd het ter plaatse door
“zorg van
de gemeente Ferwerderadeel gekist en naar de lijkenbewaarplaats op de
algemene
begraafplaats te Ferwerd vervoerd”. Op maandag 13 december 1943 om
09.30 uur
werd Gallo, samen met Pereira en Klemp, begraven op het kerkhof te
Ferwerd
(Hoofdnr. 36a, nr. 1) ten noorden van de toren.
In oktober 1945 werd het stoffelijk overschot van Gallo overgebracht
naar
Amerika en daar herbegraven.
6)
Augusto Pereira
Hij kon niet direct worden geïdentificeerd omdat hij geen plaatje
bij
zich
droeg. Uit een briefje van de gemeente aan het Nederlands Rode Kruis op
de 14e
december bleek echter dat de “Fliegerhorst Leeuwarden” (het Duitse
militaire
vliegveld) hem, aan de hand van het logboek, had weten te identificeren
als
Augusto Pereira (registratie nr. 11110850) Pereira werd, gelijktijdig
met zijn
beide kameraden, op het Ferwerder kerkhof (Hoofd nr. 36a, nr. 2)
In oktober 1945 werd Pereira herbegraven op de Amerikaanse
Begraafplaats
Margraten (Plot N, Row 22, Grave 16)
7)
Arthur E. Klemp
Evenals Gallo kon hij aan de hand van zijn plaatje snel worden
geïdentificeerd:
Arthur
E Klemp
36253377
T.42 33A
Ruth
E. Klmp
R
I. I
Ripon
Wisconsin P.
Ook Arthur Klemp werd, tezamen en gelijktijdig met zijn beide omgekomen
lotgenoten op het kerkhof te Ferwerd begraven (Hoofd nr. 36a, nr. 3).
In oktober 1945 werd Klemp herbegraven op de Amerikaanse
Begraafplaats
Margraten (Plot O, Row 21, Grave12)
Over de
lotgevallen van de overige bemanningsleden volgt nog
een beschrijving op pagina 5. Deels als ooggetuigenverslagen en aan de
hand van
de procesverbalen van Bauke Reitsma en Tjeerd Joustra, respectievelijk
wachtmeester en opperwachtmeester der Marechaussee (gewest Groningen,
afdeling
Dokkum, groep Ferwerderadeel)
8)
Arne O. Bergum
Op zondagmiddag 7 mei 1944 werd er bij de burgemeester aangifte
gedaan
dat er een lichaam van een vliegenier was aangespoeld op het Friese
Wad, nabij
de boerderij van Andree, onder Ferwerd. De daarop volgende maandag werd
er een
onderzoek ingesteld en bleek het om een Amerikaans vliegenier te gaan.
Hij was
al sinds 22 december 1943 opgegeven als “missing in action”, nadat zijn
B-24
bommenwerper in de Waddenzee, ten oosten van Texel was neergestort.
Aan de hand van zijn identiteitsplaatje kon hij worden
geïdentificeerd
als:
Arne
O Bergum
0-747568
T43-43 O
Fred
O Bergum
Box
10
Sanders
Mont P.
Zijn lichaam werd geborgen en overgebracht naar het lijkenhuisje op het
kerkhof
te Westernijkerk (onder Marrum), alwaar hij op woensdag 10 mei
1944 om
16.00 uur werd begraven (Hoofd nr. A, onder nr. 11).
In oktober 1945 werd hij herbegraven op de Amerikaanse Begraafplaats
Margraten
(Plot P, Row 4, Grave 17)
De “opgave
van de gesneuvelde geallieerde militairen” d.d.
27 april 1945 vermeldt dat de onder 1 t/m 8 genoemden allen werden
begraven in
tegenwoordigheid van een predikant en de burgemeester en dat hun
gegevens
onmiddellijk waren doorgegeven aan het Nederlandse Rode Kruis. “Door de
zorg
van den Commissaris voor de belangen van de voormalige Weermacht zijn
kruisen
op de graven aangebracht, terwijl om de graven een palmrand met
marmergruis is
aangebracht”.
***
In het door
wachtmeester Bauke Reitsma opgemaakte proces
verbaal “betreffende het neerstorten van een vliegtuig onder Ferwerd”
lezen we
ondermeer dat hij zich op zaterdag 11 december 1943, omstreeks 12.45
uur op de
Lage Herenweg te Blija bevond.
“Op tijd en
plaats voormeld, zag ik in de richting Ferwerd
een vliegtuig in glijvlucht snel dalen tot het Noordwestelijk van
Ferwerd
achter de aldaar liggende zeedijk voor mij onzichtbaar werd. Terstond
hierop
zag ik op de plaats waar ik het vliegtuig had zien verdwijnen van
achter de
zeedijk een vuurgloed opstijgen, weldra gevolgd door een dikke donkere
rook,
waaruit ik opmaakte dat het zojuist neergekomen vliegtuig
waarschijnlijk in
brand gevlogen moest zijn”. Reitsma spoedde zich “per rijwiel” naar de
brand en
bij de zeedijk aangekomen constateerde hij “dat een groot vliegtuig,
waarschijnlijk bij een poging om een noodlanding te maken, was
neergestort in
een achter de zeedijk gelegen perceel weiland, waarbij het
uiteengereten en
gedeeltelijk verbrand was. De brokstukken en uitrustingsstukken van het
vernielde vliegtuig lagen over een grote afstand verspreid, terwijl
door mij
ook nog een vijftal inzittenden, liggende tussen de
brokstukken
werden gevonden”.
Vervolgens
zorgde Reitsma er voor dat er een arts, de
burgemeester en zijn commandant gewaarschuwd werden en hield hij de
toegestroomde belangstellenden op afstand.
Nadat de burgemeester en dokter Smit uit Ferwerd ter plaatse waren
verschenen,
constateerde “deze laatste bij drie inzittenden de dood, de overige
twee waren
gewond en werden door de arts behandeld. Door inmiddels eveneens ter
plaatse
aangekomen Duitse militairen werd mij medegedeeld, dat mijn afwezigheid
daar
ter plaatse niet meer noodzakelijk was, waarop ik mij heb verwijderd”.
De beide gewonden – A.G. Laney en D.J. Miller – werden
door
Duitse militairen per ambulancewagen naar het Bonifatius Hospitaal in
Leeuwarden gebracht. De lichtgewonde Laney bracht het er levend af en
werd in
krijgsgevangenschap weggevoerd, maar overleefde de oorlog. De
zwaargewonde
Miller overleed onderweg naar het ziekenhuis en werd op de
‘Noorderbegraafplaats’ te Leeuwarden begraven.
Reitsma
vermeldde verder nog, “na verkregen toestemming der
Duitse militairen zijn de drie in het weiland gedode schapen door de
eigenaar
(Andries Franses Steegstra) weggehaald en naar de nood slachtplaats te
Ferwerd
vervoerd”.
Opperwachtmeester
Tjeerd Joustra vermeldde in zijn proces
verbaal “van twee gedaalde parachutisten uit een vermoedelijk
Amerikaans
vliegtuig” te Hallum. Hij werd op 11 december 1943, omstreeks 13.30
uur, gewaarschuwd
dat er “even te voren onder Hallum een parachutist was neergekomen.
Onmiddellijk heb ik mij derwaarts begeven en trof in de woning van de
mij
bekende Alle Dijkstra, arbeider wonende onder Hallum nr. 466, een
Amerikaanse
parachutist aan, die aldaar door enige arbeiders, gewond, was binnen
gedragen”.
Van de
commandant van de inmiddels gearriveerde Duitse
Luchtwacht kreeg Joustra de opdracht om, samen met een paar militairen
naar de
boerderij van H. Faber te gaan. Daar werd een tweede parachutist
aangetroffen.
“Deze bleek niet te kunnen lopen, doch zittende op een rijwiel, tussen
twee
personen in, is hij vervoerd naar de woning van bovengenoemde
Dijkstra”. Deze
wijze van vervoer was noodzakelijk omdat de ziekenauto de boerderij van
Faber
niet of nauwelijks kon bereiken, terwijl Dijkstra aan een verharde weg
woonde.
Joustra stelde vast dat het ging om de 24-jarige, uit Pennsylvania
afkomstige Robert
E. Beatty en de 21 jaar oude J.B. Kernochan uit New York.
“Volgens
getuigenverklaringen zijn beide genoemde personen
uit een Amerikaanse bommenwerper gesprongen, die elders in de gemeente
is
neergekomen en opgebrand”.
Nadat Dr.
Manuel (waarnemend geneesheer te Marrum) de beide
gewonde parachutisten had onderzocht en verbonden, werden zij door
Duitse
militairen in een ziekenauto naar elders (waarschijnlijk Leeuwarden)
vervoerd (2)
(2) Zie voor een uitvoeriger
beschrijving van de neergestorte B17 bommenwerper en zijn
bemanningsleden: ”Namen uit het verleden, herinneringen nu”, Hille
Oppedijk e.a. (2005)
***
Tenslotte de
vermelding van een op 24 augustus 1944
neergestorte Amerikaanse B-17 bommenwerper in de ‘Mieden’ onder Marrum.
Van de
tien bemanningsleden zijn er sindsdien negen vermist. Het kan zijn dat
de
gehele bemanning boven Schiermonnikoog uit het vliegtuig is gesprongen,
maar
dit is allerminst zeker. Slechts één van hen is later
aangespoeld op de
waddenkust bij Wierhuizen in de provincie Groningen en kon worden
geïdentificeerd
als 2e luitenant E.R. Bromage.
Hoofdwachtmeester
der Marechaussee W. Kuipers schreef in
zijn proces verbaal dat er op 24 augustus 1944, omstreeks 13.45 uur, in
de
‘Mieden’ onder Marrum “een viermotorig vliegtuig,
waarschijnlijk een Amerikaanse bommenwerper, is
neergestort
in een stuk grasland gelegen op ongeveer 75 meter achter
de
boerderij, bewoond door Ruurd Riegstra aldaar”.
“Het
vliegtuig is bij de val vrijwel geheel in de grond
gedrongen en terstond in brand geraakt. Bedoeld weiland was over een
vrij grote
oppervlakte bedekt met brokstukken van het vliegtuig. Van het vliegtuig
is
vrijwel niets overgebleven terwijl van eventuele inzittenden nog niets
bekend
is. Hoewel het zeer helder weer was, is van het neerkomen van
parachutisten
niets gebleken zodat aangenomen moet worden, dat de inzittenden
óf in
het
vliegtuig zijn verbrand óf reeds voor het binnenvliegen van deze
gemeente
daaruit zijn gesprongen.
Duitse
militairen van de post Marrum, gelegerd op korte
afstand van de plaats waar het vliegtuig is neergestort, waren vrijwel
terstond
ter plaatse en hadden bij mijn komst reeds voor een afzetting van het
terrein
zorggedragen. Persoonlijke ongelukken, buiten de eventuele inzittenden
van het
vliegtuig, kwamen niet voor, terwijl de schade beperkt bleef tot het
weiland
waarin het vliegtuig is neergestort”.
Na de oorlog
werd er nog wel een paar keer gegraven naar het
vliegtuig, maar het toestel kon – behoudens een propellerblad – niet
worden
geborgen.
Evenzo
werden er geen stoffelijke resten of bezittingen van
de bemanning aangetroffen. Hoewel hun namen bekend zijn, blijft het
onduidelijk
of zij daadwerkelijk hun laatste rustplaats moesten vinden in een
weiland in de
‘Marrumer mieden’ of wellicht elders (in de Waddenzee?).
Het ‘wie en
waar’ zou misschien alsnog beantwoord kunnen
worden door - met inzet van de nu ter beschikking staande technische
mogelijkheden (zoals DNA onderzoek) - nogmaals een grondig onderzoek in
te
stellen. Het ‘waarom’ zal met de echo van de geschiedenis langzaam
vervagen.
Geraadpleegde
bronnen:
- Archief gemeente Ferwerderadeel: Opgaaf van in de
gemeente Ferwerderadeel begraven gesneuvelde geallieerde
militairen, d.d. 27 april 1945.
- Diverse proces verbalen van de Gemeentepolitie
Ferwerderadeel en de
Marechaussee gewest Groningen, afdeling Dokkum, groep Ferwerderadeel.
- Hille Oppedijk en Harry Feenstra : “Namen uit het
verleden, herinneringen nu”. Uitgave mei 2005 door de werkgroep
oorlogsgraven Ferwerderadeel.
- Website Amerikaanse Begraafplaats Margraten.
Andries Dijkstra |