LIEVE HEMEL !

 


 


Een bloemlezing uit de notulen (1848 - 1897)
van de kerkenraad
der Hervormde gemeente van Marrum -Westernijkerk.

Samensteller: Andries Dijkstra


De kerkenraad vergaderde in genoemde jaren doorgaans vier maal per jaar, meestal in februari, mei, augustus of september alsmede een keer in november. Al naar gelang de ervaren noodzaak of problematiek werd daar van afgeweken. Nagenoeg alle vergaderingen kenden als vast punt op de agenda het ‘Censura Morem’:
‘De viering van het H Avondmaal den 26 augustus 1866 e.v. bepaald zijnde, zoo wordt rondvraag gedaan naar het gedrag en den wandel der Gemeenteleden, doch daartegen wordt niets tot bezwaar ingebragt’.
Daarnaast was er veelvuldig aandacht voor de armenzorg en ‘noodlijdende personen’. Met regelmaat wordt in de notulen "Nijkerk" genoemd, waarmee het net iets ten noorden van Marrum gelegen buurtschap Westernijkerk wordt bedoeld. Kort na 1580 vormden de eerdere zelfstandige parochies Marrum en Westernijkerk een duurzame combinatie als de Hervormde gemeente Marrum-Westernijkerk. De cursief afgedrukte zinsneden zijn letterlijk uit de notulen overgenomen.

Op 28 november 1848 lezen we in de notulen dat de ouderlingen en diakenen werden benoemd en niet gekozen. ‘Voor het overgaan ter benoeming van kerkeraadsleden voor den aftredenden werd door den ouderling van Marrum voorgesteld om voor Marrum ook een tweeden ouderling te benoemen, om alzoo het getal der ouderlingen van Marrum tot twee te brengen’. De mannen broeders konden zich, na de reglementen erop te hebben nageslagen, daar wel mee verenigen. En dat niet alleen, een belangrijk punt bij dit besluit was ook ‘den hoogen ouderdom van den ouderling van Nijkerk, als ook het bezwaarlijke om dezelven door eenen anderen te doen vervangen’. Ze waren het er over eens een tweede te benoemen. Het werd Folkert Rijpstra (1), wonende te Marrum maar geboren in Nijkerk!(2)

Verder kwam er in die jaren een grote hoeveelheid wijzigingen, veranderingen en voorschriften binnen van de synode, die allemaal werden voorgelezen én van commentaar moesten worden voorzien. Nou ja, wat heet, doorgaans beredeneerde men ‘dat vanwegen dezen kerkeraad geenen consideratien zouden worden ingezonden’.

Het benoemen van kerkenraadsleden gaf ook wel eens wat problemen. In 1850 stelde W.P. van der Zaag (3) zich opnieuw beschikbaar en werd, nadat ‘hij had te kennen gegeven zich die keuze te zullen laten welgevallen’ zonder verdere omhaal van woorden herbenoemd. Voor Westernijkerk verliep dit moeizamer ‘wegens gebrek aan geschikte lidmaten’. Na veel discussie en het prijzen van de aftredende diaken D.J. van der Mey als een man van stavast, was laatstgenoemde bereid ‘om zich ook voor het volgend jaar met den diaconie administratie te willen belasten’. Als nieuwe ouderling te Marrum werd ‘met eenparigheid van stemmen de eerzamen Klaas Klazes Osinga’ benoemd. En die liet van zich horen!

Tijdens de eerstvolgende vergadering, we schrijven 9 maart 1851, bracht hij bij de rondvraag het volgende te berde: ‘Dat er bij de bediening van het H Avondmaal gezongen wordende, het orgel zoude zwijgen en alsdan het zingen door den voorzanger zoude worden bestuurd’. Ja zo’n orgel, in 1831 door freule Collot d’Escury en de floreenplichtigen aan de kerkvoogdij geschonken, bleef toch een nieuwerwets gedoe en daar waren de anderen het wel een beetje mee eens. Echter, men ‘oordeelde het raadzaam’ om eerst maar eens een proef te doen en pas ‘bij het welgevallen van deselven’ een definitief besluit te nemen. Aldus geschiedde: tijdens het eerstvolgend Heilig Avondmaal zweeg het orgel. Op de vergadering in augustus 1851 bleek dat de proef zeer geslaagd was en derhalve zou in het vervolg bij de ‘Avondmaalsbediening worden voorgezongen zonder gebruikmaking van het orgel’.
In diezelfde vergadering gaf dominee de Boer aan dat het ‘zijn voornemens was het emeritaat van Z.M. den Koning te verzoeken’. Een dergelijk verzoek moest in die tijd aan de koning, als hoofd van de staatskerk, worden gericht. De kerkenraad had geen bezwaar, dominee kon zijn verzoek indienen. De consulenten, ds. Rutgers van Hallum en ds. van Tropen van Finkum e.o. maakten een concept getuigschrift dat na goedkeuring aan de koning werd toegestuurd. Op een zondagmiddag in juni 1852 nam dominee J.B. de Boer afscheid in de Marrumer kerk. ‘Moge zijn werk en ook zijn afscheid nemen van de gemeente op 27 juni, waarbij hij krachtig, ernstig, liefdevol sprak naar 1 Joh:28a, lang in zegenend aandenken blijven! Nu dan, kinderkens, blijft in Hem!’

Tsja, en toen moest er een nieuwe dominee komen. Het werd al snel duidelijk dat dit nogal wat onvoorziene problemen zou opleveren. Het werd meer een kwestie die de Hervormde kerkbestuurders haast dieper kwetste als het moment waarop de afscheiding op 4 december 1835 te Marrum een feit werd. Wat nu precies het probleem was? Laten we beginnen om de notulen van 4 augustus 1852 eens door te nemen:

‘De bepaling van den tijd, waarop beroeping van een nieuwe Predikant zal plaats hebben, de reeden zijnde waarom reeds nu kerkeraadsvergadering wordt gehouden, wordt hierover gedelibereerd’.

Volgens het reglement uit 1826 moest er, drie maanden nadat de vacature was ontstaan, een beroep worden uitgebracht. Zo snel konden de floreenplichtigen echter niet, zij hadden meer tijd nodig om veranderingen aan te brengen en het traktement ‘te doen bepalen op fl. 1.500’. Hierbij hoorde dan tevens een ‘vrije woning in het pastoriehuis en gebruik van de daarbij behoorende tuin’. Het was niet zeker of ‘de hoogere besturen’ die hun plan tot verandering ‘zouden moeten approberen’ ook inderdaad en op tijd hun goedkeuring zouden geven.
De drie kerkvoogden van Marrum en het drietal van Westernijkerk waren van mening dat er dispensatie moest worden gevraagd en wel zodanig dat ‘Z.Majesteit aan den kerkeraad veroorlove de beroeping twee maanden uit te stellen’. De gevraagde dispensatie werd door de ‘Minister van Financiën, voorlopig belast met het Bestuur van het Departement voor de zaken der Hervormde Eredienst enz.’ verleend.

Tijdens een buitengewone kerkenraadsvergadering op 1(!) januari 1853 werd gemeld dat ook een tweede verzoek om uitstel door de minister van Financiën was verleend. Maar dat was niet de echte reden voor die extra bijeenkomst. Dat was het schriftelijk ingediende verzoek van ouderling Rijpstra ‘om ontslagen te worden en wel ten spoedigste!’ Bij het ‘Censura Morem’ op 22 februari 1853 werd besloten om ‘wegens gegeven ergernis’, inmiddels lidmaat Rijpstra de toegang tot het Heilig Avondmaal te ontzeggen. Kennelijk was het ‘misbruik van sterken drank’ wat Rijpstra parten speelde. Hij was evenwel niet de enige: ook ene Sipke Hovinga zou om dezelfde reden eens ernstig worden toegesproken door de consulent ds. Rutgers.





(1) - Folkert Pieters Rijpstra, overleden te Marrum op 25-07-1873, oud 77 jaar, gehuwd.
(2) - Tot 1951 werden in de Hervormde gemeente Marrum-Westernijkerk de wereldse goederen (pastoralia, bestaande uit landerijen) zelfstandig beheerd en  moesten er
       ook een aantal ingezetenen uit Westernijkerk de functie als diaken bekleden in de kerkenraad.
(3) - Willem Piers van der Zaag, overleden te Marrum op 17-06-1877, oud 81 jaar, weduwnaar van Froukje Aelzes de Roo.
(4) - Klaas Klazes Osinga overleed te Westernijkerk op 17-11-1877, oud 74 jaar, weduwnaar.



 naar pagina 2/4