WIPSLUITBOOMEN
Met de komst van het Dockumer
Lokaeltsje kreeg de gemeente
van doen met een nieuw fenomeen: de veiligheid harer burgers voor het
aanstormend
stoomgeweld, met name bij de spoorwegovergangen. Uit de correspondentie
met de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij bleek dat niet van een
leien dakje te zijn gelopen:
Het begon goed: met een brief gedateerd
17 januari 1919 liet de spoorwegmaatschappij weten aan de Doniaweg te
Hallum
wipsluitbomen te zullen plaatsen "waarvan de sluiting zal worden
aangekondigd
door eene luid klinkende bel". In haar reaktie
van begin februari laat de gemeente weten dit nieuws met blijdschap te
hebben vernomen maar blijkbaar ging het niet ver genoeg. Zij vraagt de
maatschappij ernstig in overweging te nemen om ook wegsluitbomen te
plaatsen
bij het station in Ferwerd omdat langs deze overweg "belangrijk veel
passage
plaats heeft per rijtuig en het punt zoodanig is gelegen dat het
naderen
van een trein niet direct in het oog valt". Daar raakte de
spoorwegmaatschappij
kennelijk niet van onder de indruk maar het college van Burgemeester en
Wethouders liet zich niet uit het veld slaan en zond op 21 juli 1919
een
herinnering
waarin zij nogmaals de gevaarlijke toestand van de overweg in Ferwerd
benadrukte:
"De vorige week nog is een motorrijder bij het passeren van den overweg
nog juist aan overrijding door den trein ontsnapt". Dat hielp want op
18
augustus werd de gemeente op de hoogte gesteld van het feit dat een
verzoek
was ingediend tot het verkrijgen van Ministeriëele machtiging voor
het plaatsen van wipsluitbomen in Ferwerd. En jawel: op 21 januari 1920
verzond de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij het heuglijke
nieuws
naar Ferwerderadeel dat "wy zullen overgaan tot het plaatsen van
wipsluitboomen
ter weerszyden van den overweg naby het station Ferwerd in de weg van
Ferwerd
naar Hoogebeintum en wel zoodanig dat de boomen op afstand zullen
worden
bediend. De sluiting van de boomen worden aangekondigd door middel van
eene luid klinkende bel". Want op 6 december 1920 zond de Burgemeester van
Ferwerderadeel een
brandbrief
naar de directie van de spoorwegmaatschappij waarvan wij de inhoud voor
de duidelijkheid hier letterlijk citeren:
Op 12 november 1923 meldt de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Waterstaat "de eer te hebben den Heer Commissaris der Koningin in Friesland mede te deelen dat de afsluiting van de overwegen, vermeld in den hieronder genoemde staat zal worden opgeheven". U raadt het al: in de staat staan genoemd de "overweg in den weg van Ferwerd naar Hoogebeintum - kilometeraanduiding 19.554" en de "overweg in den Doniaweg te Hallum, kilometeraanduiding 14.938". Volledigheidshalve voegt de Secretaris-Generaal daar nog een bijzondere voorwaarde aan toe: "Op sommige plaatsen eenig struikgewas opruimen tot genoegen van den betrokken Rijksinspecteur der Spoorwegen". Het zal geen verrassing zijn dat dit besluit niet in goede aarde viel bij de Burgemeester en Wethouders. Binnen twee weken ging er een protestbrief de deur uit waarin zij hun grote zorg uitte met betrekking tot ongelukken. Het mocht evenwel niet baten. Nader onderzoek had volgens het Ministerie van Waterstaat aangetoond dat er geen aanleiding bestaat wijziging te brengen omtrent de beslissing tot opheffing van de afsluiting. Afgezien van het veiligheidsaspect leverden de nu onbewaakte overwegen nog een ander probleem op: vandalisme. Op verzoek van de Minister van Waterstaat stuurde de gemeente op 13 november 1929 een notitie naar de schoolhoofden in Ferwerderadeel met de uitnodiging hun leerlingen te wijzen op "het verantwoordelijke" van vernieling en beschadiging van waarschuwingsborden, reflectoren, seinen, etc. waarbij met strenge straffen werd gedreigd. De overweg van Marrum-Westernijkerk verging het beter hetgeen moge blijken uit een brief gedateerd 28 juli 1931 van de, inmiddels, Nederlandsche Spoorwegen aan de E.A. Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Ferwerderadeel. Bron: Gemeentearchief Ferwerderadeel |