DE SOCIALE GEOGRAFIE VAN

NEDERLANDS - AMERIKAANSE EMIGRATIE

IN DE NEGENTIENDE EEUW








In het voorjaar van 1999 verscheen Dr. Robert P. Swierenga’s  boek “Faith and Family: Dutch Immigration and Settlement in the United States, 1820-1920”  Dit boek was het resultaat van 35 jaar onderzoek dat begon in de zestiger jaren van de vorige eeuw.

Zijn onderzoek besloeg drie aan elkaar verwante bronnen, te weten: Nederlandse lijsten van emigranten, Amerikaanse scheepspassagierslijsten en de volkstellingen die in Amerika plaatsvonden. In totaal heeft hij meer dan 2.000 rollen microfilm doorgenomen en wist hij een bestand samen te stellen met 55.000 gezinnen die meer dan 200.000 personen beslaan.

In november 1998 hield Dr. Robert P. Swierenga, research professor en historicus verbonden aan het A.C. van Raalte Institute in Holland - Michigan, naar aanleiding van de op handen zijnde publicatie van zijn boek een lezing over de achtergrond van de emigratie van Nederlanders naar Amerika in de negentiende eeuw. Hierbij een samenvatting daarvan.

Emigratie kader

Emigratie is sterk plaats gebonden. Slecht enkele regio’s en locatie’s in Nederland sprongen er uit. Grote gebieden kenden decennia lang weinig of geen emigratie. Hetzelfde is van toepassing op de bestemming in de Verenigde Staten. De Nederlanders streken neer in een beperkt aantal regio’s, met name rond de Grote Meren.

De Nederlandse emigranten kwamen uit weinig dorpen. Van de 1.156 gemeenten in 1869 leverden slechts 134, oftewel 12 procent, bijna driekwart van alle emigranten gedurende de periode 1820 – 1880 ; uit 55 gemeenten (5 procent) vertrok de helft van alle emigranten en uit maar 22 gemeenten (2 procent) leverden een derde van alle emigranten.

Eén van de meest opvallende karakteristieken van Nederlandse emigratie patronen is dat zij werd bepaald door een mengeling van cultuur en grond.

Cultureel

Uit de hoofdzakelijk Hervormde regio’s ten noorden van de grote rivieren alsmede de eilanden in het zuidwesten kwam driekwart van de emigranten. Een derde van de Hervormde emigranten waren afkomstig uit dorpen waar de Afscheiding had plaatsgevonden. Deze Afscheiding was een beweging binnen de Hervormde Kerk die resulteerde in de afscheiding van 1834 en de vorming van een vrije kerk, de Christelijk Afgescheiden Kerk. Bijeenkomsten van de afgescheidenen speelden een belangrijke rol bij het werven van emigranten in de jaren 1840.

De, in cultureel opzichtverschillend, Katholieke provincies in het zuiden van Nederland kenden daarentegen weinig trans-Atlantische emigratie. Hun priesters waren daar geen voorstander van en de Katholieke arbeiders gaven de voorkeur aan seizoen arbeid in Duitsland en België boven een permanent vertrek naar een overzees land. Aanzienlijk minder emigratie, relatief gezien, kwam voor in de stedelijke provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Deze dichter bevolkte gebieden, met de belangrijkste zeehavens en de overheidsinstanties droegen minder dan een kwart bij aan de totale emigratie.

Grond

De bodemgesteldheid was van essentieel belang binnen de emigratie patronen. Ik ontdekte dat de kleigrond gebieden in Zeeland, Friesland en Groningen veel emigratie kenden terwijl er vanuit de zandgrond regio’s weinig en vanuit de veengrond gebieden bijna geen emigratie plaatsvond. De export van landbouwproducten uit de kleigebieden had te lijden onder de toenemende internationale concurrentie. Zo konden de boeren in Nederland niet op tegen de efficiënte Noord Amerikaanse boeren die graan veel goedkoper konden verbouwen op de vruchtbare en uitgestrekte Great Plains. Dit dwong Nederlandse commerciële boeren, de “groote boeren”, er toe om hun boerenbedrijf te hervormen en nieuwe machines aan te schaffen ten einde het hoofd te bieden aan de neerwaarts gaande prijzen op de wereldmarkt. Als gevolg ontsloegen zij hun arbeiders en huurden tienduizenden dagloners in. In de jaren 1880 nam de landbouwcrisis dramatische vormen aan en de Nederlandse emigratie steeg naar een piek. Veel landarbeiders gingen naar Amerika in de hoop daar werk op een boerderij te vinden en van daaruit op de agrarische ladder verder te stijgen naar, wie weet,  een eigen boerderij. Eigenlijk hadden ze maar weinig keus dan te emigreren want in Nederland moest de industriële revolutie nog beginnen en dus was er maar weinig werk te vinden in fabrieken.

Emigratie patronen

De emigratie in Nederland begon halverwege de jaren 1840 door een samenloop van een agrarische crisis die werd veroorzaakt door mislukte aardappel- en graan oogsten als gevolg van ziekten en de van overheidswege vervolging van de Afgescheidenen. Deze samenloop bracht een emigratie golf teweeg onder bewoners van het platteland die al zo lang hadden geleden onder armoede en een uitzichtloze toekomst.

Van de Nederlandse emigranten bestond 60 procent uit kleine boeren, landarbeiders en dagloners. Dit was tweemaal zo hoog dan het landelijk gemiddelde.

Afgescheidenen maakten slechts 1,3 procent deel uit van de totale bevolking in 1849 maar in de cruciale jaren 1846 - 1849 vertegenwoordigden zij bijna de helft van alle emigranten en voor een vijfde deel in de jaren tot 1880. Tenminste een dozijn afgescheiden geestelijken, waaronder de bekende Albertus van Raalte en Hendrik Scholte, emigreerden met een aantal of al hun volgelingen in 1847 hetgeen o.a. heeft geleid tot de stichting van Holland, Michigan en Pella, Iowa. In datzelfde jaar emigreerde een groep Katholieke gelovigen onder leiding van priester Theodore van den Broek vanuit Noord-Brabant naar de Fox River vallei in Wisconsin. Dergelijke priesters speelden een cruciale rol in het besluit tot emigratie alsook de keuze van de plaats waar men zich wilde vestigen.

De Nederlanders waren uitzonderingen waar het familie emigratie en Amerika betreft. Tot 1880 was minder dan 10 procent van de emigranten ongehuwd en nadien nam dat percentage geleidelijk toe tot ongeveer 30 procent tegen het begin van de Eerste Wereldoorlog. Tot de jaren 1890 ging meer dan 90 procent van de emigrant naar de VS. Emigranten uit de dichter bevolkte provincies kwamen veel minder voor in de keus voor Amerika. Zij gaven de voorkeur aan beroepsmatige en zakelijke kansen in de Nederlandse kolonies Oost en West Indië. De emigratie naar Noord Amerika was vooral een familie aangelegenheid in vergelijking tot de vrijgezellen die naar Indië gingen.

Vestiging in de VS

Emigranten uit hetzelfde dorp vestigden zich graag in hetzelfde gebied om aldus de emotionele schok te verminderen die het voorgoed verlaten van het thuisland met zich meebracht en om de aanpassing aan een nieuwe omgeving te vergemakkelijken. In het klassieke voorbeeld van dit fenomeen kon vrijwel elk dorp en elke stad in een half dozijn gemeenten die de grootste Nederlandse kolonie in Holland, Ottawa County, Michigan omringden, bogen op een Nederlandse naam welke was ontleend aan de provincie of het dorp waar de eerste emigranten oorspronkelijk vandaan kwamen. De centraal gelegen stad Holland bestond grotendeels uit emigranten vanuit Gelderland en Overijssel. Nieuwkomers stichtten dorpen binnen een straal van tien mijl, noemden die naar hun plaats van oorsprong en waar zij hun eigen dialect spraken, hun klederdracht in ere hielden en hun eetgewoonten in stand hielden. Het duurde een generatie alvorens deze regionale banden werden doorbroken en een algemeen besef ontstond dat zij meer Hollanders waren dan Groningers, Drenthers, Gelderlanders en Zeelanders. Friezen bleven natuurlijk altijd Friezen.

Vestigingen van pioniers in de jaren 1880 en 1890 in de meer afgelegen gebieden waren kleine afspiegelingen van Michigan. Zo stichtten bijvoorbeeld emigranten uit Friesland en Overijssel in Charles Mix County, Zuid Dakota in 1883 twee aparte kolonies op vijf mijl afstand van elkaar en noemden die naar hun eigen provincie. Elk stond erop een eigen kerkelijke gemeente en kerkgebouw te hebben terwijl beide dezelfde geloofsovertuiging én dezelfde dominee hadden.

In Amerikaanse steden en dorpen die al bestonden voor de Nederlanders arriveerden, woonden de nieuwkomers in dezelfde wijken samen met familie en vrienden. Herbert Brinks schatte dat driekwart van de Nederlanders die tussen 1847 en 1900 aankwamen zich in etnisch homogene kolonies vestigden. In Grand Rapids, waar 40 procent van de bevolking in 1900 van Nederlandse geboorte of afkomst was (de grootste Nederlandse populatie in een Amerikaanse stad met meer dan 25.000 inwoners), hielden de Nederlanders zich niet alleen afzijdig van de Polen aan de westkant van de stad maar ook van zichzelf.

David Vanderstel onderscheidde in zijn verhandeling over de Nederlanders in Grand Rapids van 1850 tot 1900 twaalf aparte wijken en merkte op: “Ook al zou elke wijk met gemak kunnen worden aangemerkt als ‘little Holland’, zou het meer op zijn plaats zijn om de clusters te benoemen tot ‘little Zeeland’, ‘little Groningen’ of ‘little Friesland’ en daarmee het kleinsteedse provincialisme te bevestigen”. Zelf kwam ik een soortgelijke situatie tegen in Cleveland waar de Gelderlanders zich aan de westkant hadden gevestigd en de emigranten uit Overijssel aan de oostkant. Beide stichtten een Christian Reformed Curch gemeente in 1872 en deelden dezelfde predikant maar culturele verschillen noopten hen hun eigen weg te bewandelen.

Deze houding was niet exclusief Nederlands maar hun concentratie in slechts weinige locaties was opmerkelijk en gaven de Nederlanders een nadrukkelijker stempel in Amerika dan hun relatief klein aantal zou doen vermoeden.

Friesland

Friesland kende weinig emigratie voor 1880. Minder dan 4.000 personen emigreerden waarvan de meesten na 1865 (dit was minder dan de helft van het aantal Groningers). Het belangrijkste gebied van emigratie was de zeeklei regio langs de noordkust, van Harlingen tot de Lauwerszee: drie kwart kwam hier vandaan met name uit Ferwerderadeel en Het Bildt. Aanvankelijk was het effect van de Afscheiding van invloed maar al snel werden dat de economische omstandigheden. De emigranten uit het noorden waren vooral landarbeiders en dagloners en meer dan een kwart leefde van steun.

De bestemming waar hun voorkeur naar uitging was het westen van Michigan, met name Grand Rapids en het door Ds. Martin Ypma gestichtte Vriesland. De helft van Noord Friese emigranten vestigden zich inMichigan waaronder 80 procent van de emigranten uit Ferwerderadeel, 70 procent uit Barradeel en 60 procent van Kollumerland. De “Friese Hoek” aan de noordelijke rand van Pella, Iowa trok vooral emigranten uit Westdongeradeel en Het Bildt. De overige emigranten van de noordkust gingen naar twee Friese kolonies in Wisconsin (New Amsterdam, La Crosse en Friesland) naar Lancaster, New York State en Goshen, Indiana. Laatstgenoemde was een kolonie van Mennonieten uit Balk.

Een uniek patroon blijkt uit de emigranten van de aangrenzende gemeenten Ooststellingwerf en Weststellingwerf. Meer dan 80 procent van eerstgenoemde gemeente verstigden zich in Michigan terwijl meer dan70 procent van laatstgenoemde gemeente in Iowa neerstreek.

In het algemeen kan worden gesteld dat de onafhankelijk ingestelde Friezen zich meer in Amerika verspreidden dan andere Nederlanders. Hun kolonies waren klein en verscheidene ontbeerden het bindmiddel van religieuze instellingen die het onvermijdelijke proces van “Amerikanisatie” zou kunnen vertragen.

Conclusie

Nederlandse emigratie in de negentiende eeuw was vooral een regio gebonden en, daarbinnen, een geconcentreerde aangelegenheid. Elke regio kende een eigen geschiedenis maar twee factoren speelden een hoofdrol: de godsdienstige Afscheiding en de modernisering van de landbouw in de noordelijke zeeklei gebieden. Deze religieuze en economische redenen zetten al vroeg een emigratie in gang die lang voortduurde. Omdat emigratie naar Amerika een riskante en definitieve onderneming was maakten de emigranten gebruik van het informatie netwerk van familie, vrienden en buren die zich al in Amerika hadden gevestigd. Dit had als gevolg dat er sterke verbanden ontstonden tussen specifieke Nederlandse en Amerikaanse locaties.



Bron: http://www.swierenga.com/pubs.html