Naast bittere
armoede (zo was
bijvoorbeeld
1846 een rampzalig jaar vanwege mislukte oogsten van o.a. aardappelen)
werd de emigratie van Nederlanders in bovenvermelde periode vooral
bepaald
door de gevolgen van de Afscheiding van 1834. De Afgescheidenen werden
onheus bejegend, kregen zware boetes opgelegd, werden belachelijk
gemaakt
en wat dies meer zij. Als gevolg hiervan kwamen zij tot de conclusie
dat
er geen sprake was van godsdienstvrijheid hetgeen in de periode 1845 -
1880 ongeveer 13.000 leden heeft doen besluiten hun heil elders te
zoeken
en te emigreren. Zij verlieten het land in grote groepen en stichtten
vrijwel
allemaal een kolonie op de plaats van bestemming.
In 1849 maakten de
Afgescheidenen iets meer
dan 1% deel uit van de Nederlandse bevolking maar hun aandeel in
emigratie
in de jaren 1846 - 1849 was maar liefst 65%. In deze vroege dagen van
emigratie
werd de emigratie van groepen Afgescheidenen georganiseerd en geleid
door
predikanten als Marten A. Ypma, Hendrik P. Scholte en Albertus C. van
Raalte.
Zij stichtten de kolonies Vriesland en Holland in Michigan en Pella in
Iowa terwijl andere predikanten met hun volgelingen neerstreken in
plaatsen
als South Holland (Illinois) en Sheboygan (Wisconsin). In latere jaren
besloten vele leden van zowel de Hervormde als Katholieke kerk het
voorbeeld
van de Afgescheidenen, die als eersten in emigratie een acceptabel
antwoord
zagen op een uitzichtloze toekomst in het vaderland, te volgen.
Naar schatting verlieten
7.100 emigranten
Nederland
in 1846 en 1847. Niet minder dan 6.600 vertrokken vanuit Rotterdam. In
1848 gingen meer dan 2.000 landverhuizers richting Noord-Amerika.
Daarnaast
kozen tijdens deze jaren nog eens 9.500 emigranten uit het buitenland
-met
name Duitsland- Rotterdam als laatste plaats waar men voet aan wal had
in Europa. Ofschoon zij in Rotterdam aan boord gingen, moesten de
schepen
eerst het kanaal van Voorne passeren waardoor hun reis en avontuur
feitelijk
begon in Hellevoetsluis. Hoewel vele emigranten uit Rotterdam
vertrokken,
bevonden zij zich lang niet altijd aan boord van Nederlandse schepen.
Om
precies te zijn: in 1846 vertrokken 53 schepen vanuit Rotterdam naar
Noord-Amerika
waarvan slechts 10 afkomstig uit Nederland.
Na de "epidemie" van de
jaren
1846-1847-1848
kwam er (tijdelijk) rust op het gebied van emigratie. Afgescheidenen
emigreerden
nog steeds maar de reden daartoe veranderde langzaam maar zeker: niet
langer
was de drijfveer van godsdienstige maar van economische aard mede
gestimuleerd
door brieven van familieleden en vrienden in Amerika. Het moge
duidelijk
zijn dat de slechte levensomstandigheden in Nederland -Ferwerderadeel
zeker
niet uitgezonderd- voor menigeen aanleiding was de sprong over de
"Grote Vijver" te maken.
Bovenvermelde
feiten en
cijfers alsmede de afbeeldingen zijn ontleend aan:
- "Family Quarrels in
the Dutch
Reformed Churches of the 19th century" door Elton J. Bruins and Robert
P. Swierenga.
Uitgeverij: William B.
Eerdmans
Publishing Co.,Grand Rapids.
- "Toen zij uit
Rotterdam vertrokken"
door Cees Zevenbergen en uitgegeven door Waanders Uitgevers, Zwolle.
Door naar emigranten uit
Ferwerderadeel: