EEN PARADIJS DAT NIET BESTOND

Nederlandse immigranten in Argentinië.



 

Met dank aan : Prof. Robert P. Swierenga
van  het A.C. Van Raalte Instituut, Hope College, Holland, Michigan



Twaalfde Internationale Economische Historie Conventie, Madrid, Spanje, 28 augustus 1998.

Samenvatting

Dit document beschrijft de emigratie van Nederlanders naar Argentinië tijdens de laatste fase van de emigratie golf eind 19e eeuw en vergelijkt het met de emigratie van Nederlanders naar de Verenigde Staten. Het is vooral gebaseerd op het historisch onderzoek van de Argentijnse wetenschapper Gerardo Oberman alsmede mijn analyse van Nederlanders die op de Buenos Aires passagierslijsten werden vermeld in de periode 1882 – 1926 zoals samengesteld door het Centro de Estudios Migratorios Latinoamericanos (CEMLA). In deze jaren arriveerden bijna 5.000 Nederlanders in Buenos Aires. Ter vergelijking: meer dan 130.000 emigreerden naar de Verenigde Staten.
De eerste golf, 1888-1890, bestond uit vele families van het platteland die door de Argentijnse regering werden gesponsored maar daarna hadden arbeiders en zakenlui de overhand. De emigratie van Nederlanders naar Argentinië was vooral een individuele stap op zoek naar werk en handel. Dit in tegenstelling tot de emigratie naar Noord-Amerika die met name van doen had met familiebanden en de mogelijkheid om land te werven. Het waren vooral Protestanten die naar beide werelddelen emigreerden maar verhoudingsgewijs trokken meer Katholieken en niet-kerkelijken naar Argentinië. Zij ontbeerden evenwel leiding vanuit de kerk dat juist kenmerkend was voor de Nederlandse kolonies in de Verenigde Staten.

Het begin

Volgens (onvolledige) statistieken van de Nederlandse overheid, vertrokken tussen 1880 en 1920 8.000 (4 %) Nederlanders naar Zuid-Amerika, 10.000 (6 %) naar Zuid-Afrika en 36.000 (20%) naar Oost-Azië. Een paar duizend Nederlanders had zich tot 1871 in Canada gevestigd terwijl dit aantal in 1930 was toegenomen tot 30.000 (Ganzevoort, 2, 36).

De eerste Nederlandse emigranten naar Zuid-Amerika streken tussen 1858-1862 neer in de Braziliaanse staat Espirito Santon alwaar zij de kolonie Holanda stichtten. Deze nederzetting van 500 voornamelijk Protestanten uit West Zeeuws-Vlaanderen in de provincie Zeeland, leek veelbelovend maar liep uit op een anticlimax en de kontakten met het thuisland kwijnden weg. De verzwakte en vertwijfelde “verloren kolonie” werd pas 110 jaar later herondekt, te weten in 1973 (Swierenga, 1997a; Buysse). Behalve de beklagenswaardige Zeeuwen in Holanda, sprak Brazilië tot 1900 maar weinig Nederlanders aan. Van 1906 tot 1913 emigreerden evenwel meer dan 3.500 Nederlanders er naartoe, met name in 1908-1909, maar de kosten voor een eventuele terugkeer waren hoog (Hartland, 14).
Emigratie naar Chili was hoegenaamd aan banden gelegd totdat in 1903 een overeenkomst werd gesloten waarbij de Chileense consul in Den Haag individuele kontrakten ondertekende met een groep van veertig boerenfamilies (Hartland, 224-25; Vande Beek). Echter, in 1896 hadden zestien landarbeiders met hun familie, vrijwel allemaal uit de provincie Groningen, zich al in Chili gevestigd en in 1898 volgden nog meer families uit genoemde provincie.

Tot eind tachtiger jaren van de 19e eeuw was Argentinië niet in beeld bij potentiële emigranten en was het vrij onbekend, behoudens wat zakelijke relatie’s, nadat de Nederlandse regering in 1875 haar eerste consulaat in Buenos Aires had geopend. De Argentijnse regering huurde Nederlandse ingenieurs en architecten in voor diverse openbare werken. Zij werden zeer goed betaald en maakten al snel deel uit van de “rijken van Belgrano” in Buenos Aires en Rosario, zo’n 300 km verderop.
Het consulaat hielp Nederlandse handelaren met de import van alcoholische versnaperingen, tabak, kaas en melkvee waarvan de prijs werd vastgesteld door grootgrondbezitters (Oberman, 34-35). Op een landbouwtentoonstelling in 1886 werd aan een Nederlandse stier en koe de eerste prijs toegekend. Het jaar daarop introduceerde Vicente L. Casares, eigenaar van de San Martin ranch in Cañuelas, het rundvee uit Nederland dat later bekend zou worden als het beroemde “Holland-Argentinië” ras. In de jaren 1890 vestigden Nederlandse ondernemers de Nederlandse Bank van Zuid-Amerika teneinde hun bedrijven te financieren en toezicht te houden.
Argentinië had meer problemen om Nederlandse agrariërs aan te trekken dan rundvee vanwege haar katholieke cultuur, de Spaanse taal, economische achterstand en politieke instabiliteit. In de jaren 1850 vestigden zich diverse families in Esperanza maar het volgende decennium streek slechts een ongehuwde boer, een ambtenaar met zijn vrouw en zes kinderen en een kinderloos echtpaar in Buenos Aires neer (Oberman, 98nl87; Schwierenga, 1983). Echter, op enig moment volgen mensen de handel.

In 1871 opende de Argentijnse regering haar eerste immigratie-bureau in West-Europa en wel in Antwerpen. Van daaruit begon zij met recrutering in België, Nederland en Noord-Europa. Argentijnse statistieken omtrent immigratie, nauwkeuriger dan de Nederlandse bronnen, melden zich 10.222 Nederlandse emigranten in de periode 1850-1940. De helft daarvan arriveerde voor 1925, de andere helft daarna. In de na-oorlogse jaren, van 1946 tot 1981, maken Nederlandse statistieken melding van nog eens 3.645 Nederlanders die naar Argentinië vertrokken hetgeen slechts een fractie is van de in totaal 530.000 Nederlandse emigranten gedurende genoemde jaren en minder dan de helft van het aantal dat naar Brazilië ging (Jongkind 337).

In 1888 begon de regering van president M. Juárez Celman met pogingen om Noord-Europese boeren te recruteren voor het bevolken van de pampa’s. “Gobernar es poblar” (regeren is bevolken) was de beroemde slogan in die dagen. Dit initiatief van de politiek wakkerde de eerste substantiële buitenlandse immigratie behoorlijk aan. De regering subsidieerde voor de volle 100 % de overtocht van Nederlanders en andere Europese boeren tot een leeftijd van 60 jaar (Wet van 3 november 1887). Het gebruikelijke tarief bij vertrek uit Amsterdam was fl. 84. Subsidies voor kinderen liepen in de pas met de kortingen die de scheepsmaatschappijen hanteerden: 50 % voor 3 - 12 jaar en 75 % voor 1- 3 jaar. Kinderen jonger dan 1 jaar reisden gratis (van Zeijl, 153). Kantoren van de “Oficinas de Información y Propaganda” verzorgden de administratie van de “pasajes subsidiarios”. De regering had tevens goedkoop land in het vooruitzicht gesteld en liet in de diverse havensteden elf immigrantenhotels bouwen die de nieuwkomers onderdak boden.

Het tij was gunstig. Op het moment dat de Argentijnse pampa’s in de jaren 1880 werden gecultiveerd voor het verbouwen van graan, leed de concurrentie in Noord-Europa aan een acute depressie en vele landarbeiders wilden maar wat graag vertrekken. Religieuze en politieke leiders zoals Abraham Kuyper, leider van de Anti Revolutionaire Partij, drongen er bij de armen op aan om te emigreren. “Welke andere verklaring kan er zijn anders dan menselijke dwaasheid dat wij in sommige kleine plaatsen op deze aardbol zo op een kluitje leven, in verstikkende kelders en gebouwen die voorbestemd zijn voor de sloop terwijl andere regio’s in andere delen van de wereld, honderden malen groter dan ons land, op de ploeg en de sikkel wachten” (quote uit Oberman, 15).
Met dergelijke uitspraken en het vooruitzicht op toenemende armoede namen de overbodig geworden landarbeiders de benen waardoor de graangebieden in Friesland en Groningen in het noorden en Zeeland en Zuid-Holland in het zuiden “demografische verbanningsoorden” werden, om met Wildeboer te spreken (geciteerd in Oberman, 13; cf. Wildeboer, 48). Met name in Friesland kriebelde het bij velen en Argentinië wist honderden familie’s aan te trekken in de jaren 1888-1890.
President Celman hoopte er een stokje voor te steken dat de exodus richting Verenigde Staten zou gaan die in het verleden 90 % van alle overzeese emigranten naar hun land hadden zien komen en hoopte 10.000 Nederlanders naar Argentinië te lokken. In 1888 ontving het Nederlandse consulaat in Buenos Aires de eerste brief uit Friesland waarin om informatie naar de vooruitzichten van emigranten werd gevraagd. Vele brieven volgden waaruit mag worden afgeleid dat de Argentijnse promotie-aktiviteiten vruchten afwierpen in de door crisis verscheurde noordelijke regio’s. In drie jaar tijd, 1888-1890, wisten vertegenwoordigers meer dan 4.470 Nederlanders te strikken, waarvan 84 % (3.742) door de Argentijnse regering werd gesubsidieerd volgens J.A. Alsina, directeur van het Argentijnse immigratie bureau (geciteerd in Banda, 74, 19; van Zeijl, 154). Deze Nederlanders maakten deel uit van in totaal 261.000 emigranten die in 1889 in Argentinië arriveerden (Oberman, 22, 34-35).

De overtocht: vervoer en statistieken

De Nederlandse landverhuizers maakten de overtocht naar Buenos Aires hoofdzakelijk aan boord van de schepen van de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij (NASM) die in 1896 overging in de Holland-Amerika Lijn (HAL). Anticiperend op een grote toeloop haalde de NASM de stoomschepen “Schiedam”, “Zaandam” en “Edam” van de New York City dienst ten faveure van Argentinië (New York Times, 24 februari 1889, geciteerd door Oberman, 37, 98n194; van Zeijl, 154). De “Zaandam”vertrok vanuit Amsterdam in december 1888 waarmee de Zuid-Amerika Lijn van de NASM een feit was. De grote golf begon evenwel met de aankomst vanuit Amsterdam van de “Schiedam” in maart 1889 met 378 Nederlanders aan boord, gevolgd door de “Zaandam” vanuit Rotterdam in mei van dat jaar met nog eens 303 landverhuizers. Het vertrekpunt wisselde overigens tussen Amsterdam en Rotterdam.

Op enig moment werden de “P. Caland” en “Leerdam” aan de route naar Zuid-Amerika toegevoegd. Deze schepen boden plaats aan 300 tot 700 passagiers en maakten de overtocht in 5 à 6 weken, afhankelijk van het aantal tussenstops in Engeland, Spanje, Portugal en de Canarische eilanden teneinde meer passagiers op te halen (van Zeijl, 156-57; Oberman, 37, 98n196). Ter vergelijking: NASM schepen met bestemming New York voeren daar rechtstreeks naartoe dan wel met slechts één tussenstop (in regel Southampton, Engeland) en zij hadden slechts 7 tot 10 dagen nodig voor de overtocht, een kwart van de tijd van de route naar Argentinië.

Argentijnse Immigranten Administratie

Bij aankomst werd de nieuwkomers maximaal 5 dagen gratis kost en inwoning geboden in de beruchte immigrantenhotels dan wel 10 dagen indien zij een kontrakt tekenden om op een agrarische kolonie te gaan werken. In het piekjaar 1889 bracht meer dan de helft van de Nederlandse immigranten enige tijd door in één van de, door de overheid geëxploiteerde, hotels die tevens dienst deden als ziekenhuizen voor de velen die aan maag- en darminfectie’s en andere ziekten leden. Eén op de twintig Nederlanders kwam ziek aan wal ondanks gratis medische verzorging aan boord van de NASM schepen. Ziekte kwam het meest voor bij hen die de overtocht in de winter maakten en daardoor van doen kregen met de extreme temperatuurverschillen als gevolg van het passeren van de evenaar (van Zeijl, 159: Banda, 31-32).

Bij de eerste grote golf van emigranten, van december 1888 tot december 1890, kwamen officieel alleen boeren met hun gezin in aanmerking voor subsidie van de overtocht maar scheepsvertegenwoordigers namen het niet zo nauw met de toetsing van dit criterium en lieten zo ongeveer iedereen aan boord die maar wilde. Dit had tot gevolg dat 40 % van de volwassenen die vanuit Nederland vertrokken geen boeren waren maar ambachtslieden en ongeschoolde arbeiders die hoopten op een beter leven (CEMLA databestand). Er waren er bij die als beroep simpelweg “boer”noemde terwijl dat in de verste verte niet het geval was.
J.A. Alsina, directeur van het Argentijnse immigratie bureau, klaagde terecht dat velen “geen boeren waren van beroep ofschoon zij verklaard hebben dat wel te zijn teneinde in aanmerking te komen voor de overtocht”. Op de lijst van immigranten, zo zei hij, stonden voormalige bedienden, oud-militairen, koetsiers, winkelbedienden, portiers, slagers en andere vergelijkbare beroepen vermeld (Oberman, 42; Jongkind, 338).

Argentijnse ambtenaren “hielpen” de nieuwkomers door hen te laten tekenen voor arbeidscontracten bij grootgrondbezitters in de provincie’s Buenos Aires, Santa Fé, Entre Rios, Córdoba en Corrientes. Het arbeidsbureau, het “Oficina de Trabajo” verstrekte gratis treinkaartjes. Landeigenaren verschaften voedsel en andere levensbehoeften op krediet en verrekenden dit tijdens de oogsttijd. Nederlandse immigranten tekenden dergelijke kontrakten zonder de kleine Spaanse lettertjes te kunnen lezen. Menigeen werd hierdoor slachtoffer, in het bijzonder wanneer de landeigenaren zich niet aan hun deel van de overeenkomst hielden. (Oberman, 42; Jongkind, 338).
Nederlandse landarbeiders bewerkten in het binnenland het ruwe land aldaar “als slaven”, van zonsopgang tot ondergang onder het regime van nietsontziende voormannen en met ontoereikend voedsel. Vlees, mais en suiker ging nog wel maar melk, kaas, groenten en fruit was beneden peil. De grote lappen vlees en iets dat in de verte wat weg had van scheepsbeschuit maakten geen deel uit van het gangbare Nederlandse menu en dit leidde tot darmstoornissen, in het bijzonder bij de kinderen.

De mensen woonden in armzalige hutten gemaakt van modder tot het moment dat ze een eigen huis konden bouwen. Een kerkleider van de Gereformeerde gemeente in Buenos Aires merkte over de gevolgen op: “Vanwege ziekte, honger en armoede stierf een derde van de kolonisten”. In een bepaalde kerkelijke gemeente overleden ongeveer 100 personen, met name jongelui, binnen enkele maanden na hun aankomst. Deze gemeente claimde dat sommige families slechts overleefden door hun dochters tegen betaling aan te bieden aan de voormannen op de ranches (Oberman, 42-43, 101 n234, 103 n248). Ongastvrije gebieden waar de Nederlandse landverhuizers terecht kwamen, waren het beboste land in de noordelijke provincie Chaco en de uitgestrekte ranches in Mendoza, Córdoba en Entre Rios.
De durfals tekenden kontrakten waarbij hun oogst op 50/50 basis moest worden gedeeld met de landeigenaren, hetzij in contant geld hetzij in de feitelijke oogst, waarbij de landeigenaren gereedschap, zaad en ossen ter beschikking stelden. Op de pampa’s was in 1895 de helft van deze boeren inmiddels pachter en dat nam gaandeweg de jaren toe tot 70 % in 1914 (Solberg,60; Adelman, 131). Enkele gelukkigen slaagden erin om een stuk land te kopen maar slechts weinigen hadden succes na de eerste emigratie golf en het leven was voor het plattelandse proletariaat armoedig (Jongkind, 338-39; Adelman, 127).

Agrarische nederzettingen

De belangrijkste Nederlandse kolonies werden gevormd door de landbouwprojecten van Micaela Cascallares, La Hibernia en La Colina nabij Tres Arroyos, La Fortuna nabij Bahia Blanca en Felic Lynch bij Chacabuco. Tres Arroyos, een regionaal handelscentrum met het beginstation van een spoorlijn, had in 1889 een inwonersaantal van 4.000. Nederlanders met enig kapitaal vestigden zich op deze vruchtbare pampa’s en de omliggende regio’s San Cayetano en Claromecó.
In Tres Arroyos ontwikkelde zich de grootste Nederlandse nederzetting in Argentinië. Er was onontgonnen land beschikbaar in delen van 50 hectaren voor de prijs van $ 100 per hectare. Dit werd gezien als een redelijke prijs voor land dat, volgens de regeringsvertegenwoordiger Alsina, goede perspectieven bood voor landbouw (Oberman, 43 n 246). Het was echter prijzig in vergelijking met de “gratis land” politiek welke de regering van de Verenigde Staten sinds 1862 aanhing en waar men in de jaren 1880 op de prairies voor $ 40 redelijk ontgonnen land kon kopen nabij spoorlijnen.
Weinig Nederlanders beklommen in de vroege jaren de agrarische ladder van pachter naar landeigenaar. Volgens de tweede nationale volkstelling in Argentinië in 1895 waren slechts 121 van de 2.880 Nederlanders, oftewel 1 op de 25, feitelijk eigenaar van hun land. In de provincie Santa Fé hadden een povere 7 van de 405 Nederlanders (minder dan 1 op de 50) onroerend goed in bezit. Dat was minder dan de 10 Nederlandse prostituees die destijds de straten van Buenos Aires bewerkten (Oberman, 44-45).
De agrarische kolonie van Micaela Cascallares was de meest belangrijke nederzetting in het Tres Arroyos district. Don Benjamin del Castillo opende dit project van 21.000 hectaren in 1889, ongeveer op het moment dat de eerste lichting van zestig Friese en Groningse families arriveerden. Castillo deelde de vruchtbare grond op in 381 stukken van  25 tot 50 hectaren en bood die aan voor 1-3 pesos per hectare om zijn land te bewerken.
Velen van de oorspronkelijke landverhuizers lieten het ruwe pioniersbestaan voor wat het was en trokken naar de steden of verhuisden naar andere delen van het land. Anderen keerden terug naar Nederland. Van negen families is bekend dat zij in Tres Arroyos bleven. Zij overleefden omdat zij, dankzij de nieuwe spoorlijn, werk vonden op het station of als timmerman, electricien, slager of zelfs doodgraver aan de slag konden.

Drie andere nederzettingen bestonden maar kort: La Hibernia, La Colina en La Fortuna. La Hibernia was 5-6.000 hectaren klein en trok vooral Belgen uit Vlaanderen en Nederlanders aan. Het was evenwel slecht georganiseerd en gedijde niet. In 1890 verhuisden de meesten naar Tres Arroyos en Micaela Cascallares. La Colina, zo’n 200 km verderop, sneuvelde al eerder. Het La Fortuna project van 8.000 hectaren begon in 1889 met 128 families waarvan twee derde (79) uit Nederland, in totaal 442 personen. Eén derde van de Nederlanders waren Friezen; katholieke Fransen, Duitsers en Italianen vormden de rest van de arbeiders. De projectontwikkelaars hadden vanaf het begin te maken met financiële problemen en voorzagen hun arbeiders niet met de nodige levensbehoeften met als gevolg dat de arbeiders genoodzaakt waren om te vertrekken.

In 1890 kende Félix Lynch in het district Chacabuco 25 Nederlandse families (134 personen) waarvan 7 uit Friesland. De protestante Nederlanders woonden in een eigen wijk en een gelijk aantal katholieke Fransen, Belgen, Duitsers en Zwitsers vestigden zich in een andere. Allemaal verbouwden zij graan, mais en lijnzaad op percelen ter grootte van 60 tot 90 hectaren. Deze kleine nederzetting verging het beter dan die in de buurt van Tres Arroyos in het zuiden (Banda, 21, 62-63, 80-84; Oberman, 42, 46).

Comodoro Rivadavia kende een unieke oorsprong als kolonie van Zuid-Afrikaanse boeren bestaande uit 33 families die allemaal lid waren van de aarts-conservatieve Nederduitsch Gereformeerde Kerk. Deze boeren emigreerden na de uitputtende Boerenoorlog naar Chubut tussen 1902-1905 onder leiding van Ds. Louis P. Vorster. In 1903 stichtte Vorster een Nederduitsche gemeente in Comodore Rivadavia welke hij tot 1906 diende. Ds. A.J. Jacobs nam toen tot 1910 zijn plaats in. Ds. A.C. Sonneveldt richtte in 1912 een Gereformeerde Kerk op die uiteindelijk samenging met de Nederduitsche gemeente (Oberman, 6-7; De Bruijn). Deze kolonisten voorzagen hoofdzakelijk in hun levensonderhoud door het fokken van schapen.

Veel berooide Nederlanders verzamelden zich in Buenos Aires en Rosario waar zij in de fabriekdistricten Barracas, la Boca en Barracas al sur (Avellaneda) in huizen woonden bestaande uit één kamertje. Zij vonden snel vuil en saai fabriekswerk tot het moment dat zij voldoende Spaans hadden opgepikt om hogerop te komen (Oberman, 28). Voor velen was zeven dagen per week werken normaal.

Nederlands Gereformeerde Kerken

Alleen de Gereformeerde immigranten slaagden erin om een Nederlandse kerkelijke gemeente in Argentinië in het leven te roepen maar dit bleef beperkt tot vier kerken: Rosario (1893), Buenos Aires ( 1900), Comodoro Rivadavia (1903) en Tres Arroyos (1908). De eerste twee plaatsen waren steden, de andere bevonden zich op het platteland (Oberman, 6; Rooy). De Nederlandse nederzettingen lagen ver van elkaar en jarenlang ontbrak het aan kerkelijk leiderschap. Families kwamen bij elkaar in woningen waarbij ouderlingen de dienst leidden. De gelovigen deden herhaaldelijk een beroep op de Gereformeerde moederkerk in Nederland, met het verzoek om een dominee over te laten komen maar werden tot 1908 genegeerd. In dat jaar stichtte Ds. John van Lonkhuijzen een kleine gemeente in Tres Arroyos met 17 volwassen leden.
Voor de komst van Van Lonkhuijzen hadden velen de moed opgegeven en zich aangesloten bij de Doopsgezinde missie. De Nederlandse Gereformeerde gemeente in Buenos Aires had eerder ouderling Fritz Bening naar Tres Arroyos afgevaardigd om de leiders aldaar aan te sporen om een Nederlandstalige kerk en Christelijke school op te zetten “opdat de Nederlandse wortels niet verloren gaan” maar de kolonisten hingen te veel als los zand aan elkaar om er wat mee te doen.
Hetzelfde gebrek aan saamhorigheid in religieuze aangelegenheden speelden ook de Gereformeerden in Rosario en andere nederzettingen parten (Oberman, 7-8; te Voortwis). Om Van Lonkhuijzen aan te halen: de situatie van de Gereformeerde gemeenschap was er één van “hopeloze verdeeldheid, eindeloze verwarring en tijdloze ontkenning” (Van Lonkhuijzen, 10). Ondanks de religieuze apathie hielden de kolonisten in Argentinië een tijdlang vast aan hun Nederlandse afkomst. Uit de volkstelling van 1895 blijkt dat slechts 38 mannen en 15 vrouwen in het huwelijk traden met iemand van een andere nationaliteit (Oberman, 51).

Het einde van de Eerste Emigratie Golf

In juni 1888 stortte de Argentijnse beurs in en dit had een ernstige depressie tot gevolg die nog werd verergerd door binnenlandse politieke corruptie. De standaard huur van de “oogst delen” boerderijen steeg tot 70 % in 1890. Pachters, inclusief de Nederlanders die nog maar net waren aangekomen, verlieten het platteland en zochten heil in de steden maar hyper inflatie, werkloosheid en stakingen maakten het leven daar evenmin makkelijk.  De Argentijnse overheid bood geen sociale zekerheid zoals in Nederland met een werkloosheidverzekering en alternatieve projecten voor werklui.
Meer dan 300 wanhopige families uit de geflopte agrarische kolonies alsook uit de steden, bestookten de Nederlandse consul Leonard van Riet in Buenos Aires met bittere klachten over de slechte behandeling die hun ten deel viel en vroegen om geld voor de terugtocht naar het vaderland. Het consulaat hielp weliswaar een aantal families, voornamelijk weduwen met kleine kinderen, maar het was vooral een vereniging van rijke Nederlanders in Buenos Aires, de Wilhelmina Sociëteit, die liefdadigheid bood (Banda, 59-61, 79; Oberman, 45-46).

Alsina bekritiseerde in scherpe bewoordingen het beleid van de regering vanwege het creëren van een “kunstmatige immigratie”. Zij namen de emigratie “licht op” en derhalve “hebben zij het alleen aan zichzelf te wijten indien de situatie niet ten goede is gekeerd” (Oberman, 38). Consul Van Riet was het met Alsina eens. In een artikel uit 1889 in “De Standaard”, de Gereformeerde krant uit Amsterdam, had hij potentiële emigranten aangemoedigd om de succesvolle emigratie naar Noord-Amerika van de jaren 1840 te evenaren. Emigranten moesten tenminste fl. 200 sparen en “verenigingen van kleine boeren” vormen “wier doel als groep moest zijn om land in Argentinië te verkrijgen om dit, met de nodige kennis, te exploiteren” (Oberman, 47-48). Helaas werd zijn advies in de wind geslagen.
Alsina en Van Riet legden hun vinger op een zwakke plek in de promotie-aktiviteiten maar hun opmerkingen moeten tevens worden gezien als een poging om hun respectievelijke regeringen van blaam te zuiveren voor de tekortkomingen bij het tot stand komen van hulpprogramma’s. Daarnaast speelde ook het onvoorziene instorten van de Argentijnse economie een rol.
In juli 1891 ging de Argentijnse bevolking de straat op en rebellen probeerden met geweld de regering omver te werpen. Het leger herstelde de orde na twee dagen van ongeregeldheden in de hoofdstad maar het mocht niet baten: de Celman regering viel een week later. Een decennium van politieke instabiliteit volgde tot het eeuwfeest in 1910 toen de oude oligarchie sneuvelde en plaats maakte voor een nieuwe, hervormingsgezinde, regering (Oberman, 22-25).

In mei 1891 maakte de Celman regering een einde aan de gesubsidieerde overtochten en dit betekende, na twee jaar, het einde van de Nederlandse emigratie. In Nederland ging het bericht rond om Argentinië te vermijden omdat de regering aldaar haar verplichtingen ten opzichte van de nieuwe agrarische recruten niet nakwam. Om een voorbeeld te noemen: in december 1890 arriveerde de “Schiedam” in Buenos Aires met wel geteld 1 (één) Nederlandse passagier aan boord. De Holland Amerika Lijn  had geen andere keus meer dan de lijndienst naar Argentinië op te heffen. Daarna, in de jaren 1890, keerden meer Nederlanders uit Argentinië terug dan er naartoe gingen. Het duurde tot 1907 alvorens weer een schip met Nederlandse passagiers vanuit Rotterdam of Amsterdam in Buenos Aires afmeerde, afgezien van het feit dat de Koninklijk Hollandsch Lloyd Lijn in 1900 een vrachtdienst was begonnen tussen Amsterdam en Buenos Aires (Van Zeijl, Tabel 1, 162).

Het einde van de “pasajes subsidiarios” was een verkapte zegen; het behoedde meer mensen voor teleurstelling (Oberman, 37-38, 97 n175, 99 n203). Gerardo Oberman, een dominee van de Nederlandse Gereformeerde kerk in Argentinië die de geschiedenis daarvan bestudeert, is onverbiddelijk in zijn beoordeling van de nationale politieke in de jaren 1880. De Nederlanders kwamen naar een “stuiptrekkend en instabiel” land, zo stelt Oberman en zij “ondervonden aan den lijve de gevolgen van de rampzalig geplande immigratie en een beleid dat gedoemd was te mislukken” (Oberman, 33). Oberman schetst een duister beeld; de economie van de Verenigde Staten stortte in 1893 ook in met als gevolg dat emigratie enkele jaren stokte. De Nederlanders troffen ook daar groot leed. Nieuwkomers werden meegesleurd in de onderstroom van een economische tsunami en voelden die het ’t meest.

Sociale karakteristieken van de Eerste Emigratie Golf

De passagierslijsten in Buenos Aires laten drie pieken zien met betrekking tot de aankomst van Nederlanders: 1888-1890, 1905-1917 en 1920-1925 met uitschieters in 1889, 1911 en 1925. Dit beeld komt overeen met de emigratie van Nederlandse landverhuizers naar de Verenigde Staten maar was, ruwweg, dertien keer minder in aantal. Het parallel lopend en wederkerend patroon doet vermoeden dat gelijksoortige economische omstandigheden een rol speelden in enerzijds Nederland en anderzijds de beide landen waarnaar de emigranten vertrokken. De Verenigde Staten en Argentinië boden goedkoop land aan in de onontgonnen gebieden en een industriële ontwikkeling die snel aan kracht toenam.

Allengs veranderde de samenstelling van de emigranten naar Argentinië van families naar alleenstaanden, gelijk aan de emigratie naar de Verenigde Staten die evenwel van een veel grotere omvang was. Gezinnen waren veruit in de meerderheid bij de eerste emigratiegolf. Van 1882 tot 1890 was 74 % gehuwd. In het volgende decennium, 1891-1901, was 55 % getrouwd. Dit percentage liep terug naar 47 % in de jaren tot de Eerste Wereldoorlog. Tijdens de oorlogsjaren 1915-1918 was slechts 37 % van de emigranten gehuwd maar daarna, van 1919-1926, nam het weer toe tot 47 %. In termen van gemiddelden was 55 % getrouwd terwijl dit percentage onder de Nederlanders die naar de Verenigde Staten emigreerden 70 was.
Mannen overtroffen vrouwen in de verhouding 2:1. Wat betreft de Verenigde Staten was die verhouding ietwat meer in balans, te weten 3:2. Dit duidt erop dat de emigratie naar Argentinië in aard een meer uitgesproken emigratie van arbeiders was dan die naar de Verenigde Staten.  De gemiddelde leeftijd van de emigranten die in Buenos Aires arriveerden lag rond de 30 jaar maar in het topjaar 1889 was dat slechts 20 jaar vanwege de vele families met kleine kinderen.

Protestanten waren ten opzichte van Katholieken in de meerderheid met een verhouding van 58 % versus 32 % terwijl 2 % van het Joodse geloof waren. Deze percentages benaderen de kerkelijke getallen in Nederland maar stonden in scherp kontrast met een Argentinië dat voor 99 % katholiek was. Echter, de spreiding van beroepen onder de twee religieuze stromingen was gelijk. Een vijfde deel bestond uit zakenlui, nog eens een vijfde uit boeren, een derde waren vertegenwoordigers en tussenpersonen, een zesde geschoolde vaklieden en een tiende ongeschoolde arbeiders. Meer dan tweederde van de Protestanten vertrokken rechtstreeks uit een Nederlandse haven terwijl tweederde van de Katholieken vanuit andere havensteden de overtocht begonnen, met name in België en Frankrijk. Velen onder hen waren handelaren op zakenreis.

In de eerste jaren, ten tijde van de Argentijnse subsidiëring van 3e klasse passagiers, arriveerde 62 % direct vanuit Nederlandse havens en maakten 76 % de overtocht in die spartaanse klasse. Zij deelden kooien in grote compartimenten met weinig privacy en armzalige sanitaire voorzieningen. Slechts één badkamer op elke 100 mannen en 50 vrouwen. Hoewel ziekten veelvuldig voorkwamen, stierven verhoudingsgewijs weinigen: minder dan 1 % (Oberman, 37,39). Ongeveer 70 % van de passagiers op de Nederlandse schepen waren kinderen en jongelui onder 20 jaar die deel uit maakten van gezinnen (CEMLA gegevens).

Tweede en Derde Emigratie Golf

Na een luwte van 15 jaar, kwam in 1905 een tweede emigratie golf op gang die duurde tot 1917. Het betrof hier 2.200 emigranten. Deze golf werd na de Eerste Wereldoorlog gevolgd door een derde, te weten in de periode 1920-1926 waarbij 1.200 emigranten waren betrokken.
In de tweede periode waren het evenwel in toenemende mate kooplui en handelaren die tijdelijk overkwamen om zaken te doen.
De belangrijkste niet-Nederlandse scheepvaartmaatschappijen waren de Norddeutscher Loyd Lijn via Antwerpen, de Hamburg-Südamerikanische Linie, of Hamburg-Amerika Linie, en de Royal Mail Steam Packet via Southampton. Tegen die tijd had de Koninklijke Hollandsche Lloyd Maatschappij de Zuid-Amerika Lijn opgericht om passagiers van Amsterdam naar Buenos Aires te vervoeren. De prijzen waren vergelijkbaar met de concurrerende lijnen.
In die jaren bestond 50 tot 80 % van alle aankomsten uit zakenlieden en andere beroepsmatige bezoekers en in 1917 was dit percentage zelfs 90 %. Boeren maakten slechts twee keer meer dan 25 % deel uit van de nieuw aangekomenen, namelijk in 1908 en 1912 (met een percentage van resp. 26 en 34). Ongeschoolde arbeiders overheersten in aantal slechts één keer, te weten in 1905 toen bijna de helft (46 %) in deze categorie viel. Normaal gesproken bestond minder dan 10 % uit dagloners en ca. 20 % uit geschoolde vaklui met uitzondering van 1907-1909 toen het aandeel vaklieden 30 % bedroeg. Zij die konden lezen en schrijven onder personen ouder dan 14 jaar was in regel meer dan 90 % maar viel in deze jaren terug naar 79 % hetgeen gepaard ging met een toename van straathandelaren en venters.

In de derde periode, 1918-1926, was het percentage aan boeren een magere 14 alsook van de geschoolde en ongeschoolde arbeiders. De commerciëlen hadden inmiddels de overhand. Daarvan vertrok bijna de helft vanuit andere havens dan die in Nederland. Twee derde vertrok elders in Europa en een derde vanuit Zuid-Amerika, Afrika en Azië. De meesten verbleven in de luxueuze eerste en tweede klasse. In verhouding tot hun aandeel in de passagiers, vertrokken meer Protestanten dan Katholieken vanuit Nederlandse havens: 70 % was protestant en 25 % katholiek terwijl de gemiddelde ratio 62 % protestant en 33 % katholiek laat zien. De helft van hen die uit Nederland vertrokken was gehuwd; van hen die van elders de overtocht maakten was slechts een derde getrouwd.

De weinige boeren die tijdens de derde golf de oversteek maakten hadden een aanmerkelijke invloed op de kolonie in Tres Arroyos. Dat waren de zonen van welgestelde landeigenaren uit de Haarlemmermeer Polder nabij Amsterdam die in 1924 arriveerden met hun aanzienlijk erfgoed. Zij waren overgehaald door A.C. Sonneveldt, de Nederlands Gereformeerde dominee van Buenos Aires en Chubut die regelmatig Tres Arroyos bezocht. Tijdens een Argentijnse promotie bijeenkomst in 1923 te Aalsmeer, een dorp in de Polder, had Sonneveldt een dermate gloedvol beeld geschetst van Tres Arroyos dat 20 jonge boerenarbeiders besloten daar voor een seizoen hun geluk te beproeven. Hun positieve berichten zette een aantal boerenzonen ertoe het volgend jaar te emigreren. Vrijwel allemaal trouwden zij op enig moment dochters van emigranten uit de eerste golf (1889) en het verging hen wel (Jongkind, 339).
Deze vernieuwende boeren introduceerden nieuwe gewassen en technieken, stichtten de vermaarde Alfa boerencoöperatie en wisten om te gaan met de uitdagingen van grote boerenbedrijven versus lastige zakelijke omstandigheden. Zij steunden ook de Gereformeerde kerk en haar Christelijke school. Jan Verkuyl, één van de meest succesvolste van de lichting uit 1924, klom van leider van de Alfa coöperatie op tot een leidinggevende funktie op nationaal niveau. Als voorzitter van het Comité voor Immigratie, opgericht in 1933, keerde hij regelmatig terug om emigratie naar Argentinië te bevorderen met als gevolg dat emigranten tot het begin van de jaren 1950 de overtocht bleven maken. (Jongkind, 339).
Het was te danken aan de religieuze, economische en sociale inspanningen van de emigranten uit 1924 dat Tres Arroyos kon overleven en uit kon groeien tot een welvarende Nederlandse gemeenschap. Het was feitelijk de enige Nederlandse enclave die daarin slaagde. De andere kwijnden weg.

De sociale status van de Nederlanders was na 1904 duidelijk toegenomen: meer dan driekwart reisden eerste of tweede klasse. Arme landarbeiders hadden plaats gemaakt voor zakenlui en andere lieden die beroepsmatig de overtocht maakten. De helft van de Nederlanders die in de periode 1905-1917 arriveerden gingen in andere havens dan Rotterdam en Amsterdam aan boord. Dat waren ondernemers die hun bedrijf wilden promoten. Na 1890 veranderde de aard van de Nederlandse emigratie naar Argentinië van landverhuizers naar een commerciële uitwisseling. In plaats van gezinnen bestonden inmiddels de meeste passagiers uit volwassen vrijgezellen die tijdelijk op zoek waren naar commerciële mogelijkheden. Zij trokken dan ook rond en waren geen echte emigranten. In de jaren 1920 steeg het aandeel van families echter weer tot een kwart omdat de toegang tot de Verenigde Staten werd geblokkeerd door nieuwe wetten met betrekking tot het aantal toe te laten emigranten.

Conclusie

De Nederlandse emigratie naar Argentinië was een individuele beweging ingegeven door werk en handel en aangemoedigd door de “pasajes subsidiarios”. Echter, het project liep spaak op de rooskleurige beloften van Argentijnse vertegenwoordigers, chronische politieke instabiliteit en de economische recessie in het begin van de jaren 1890. De economische ontwikkeling en industrialisatie in Argentinië liep ver achter bij die van Noord-Amerika en bemoeilijkten de vooruitgang voor zowel de immigranten als de Argentijnen zelf. Argentinië bleek “een paradijs dat niet bestond” (Oberman, 47). De regering beloofde te veel en de emigranten verwachtten te veel. Geen van beide partijen wist de moeilijkheden van het pioniersbestaan op de pampa’s op een realistische manier onder ogen te zien. Het is dan ook een waarheid als een koe dat een regering een migratiegolf in gang kon zetten maar deze vervolgens niet staande kon houden.

Anders dan in de Verenigde Staten, waar de Nederlanders onder leiding van hun predikanten en pastoors gereformeerde en katholieke kolonies stichtten, kwamen de Nederlandse emigranten naar Argentinië als alleenstaanden of families zonder enig geestelijk leiderschap. Zij waren “lammeren zonder herder” zo schreef Diego Zijlstra, een immigrant die de moeilijke tijden wist te overleven, in bijbelse bewoordingen in zijn dagboek. Het duurde bijna 20 jaar alvorens de moederkerk in Nederland in 1908 een predikant naar Argentinië afvaardigde. Ter vergelijking: de Nederlandse immigranten in Noord-Amerika vestigden zich in honderden, op kerkelijke leest geschoeide kolonies die door hun geestelijken werden geleid. Deze kolonies breidden zich uit door een voortdurende aanwas van familieleden en vrienden in wat kan worden omschreven als een typische volksverhuizing.
Het gevoel er alleen voor te staan werd des te meer in leven gehouden vanwege het feit dat het nieuwe vaderland vrijwel geheel uit Rooms-Katholieken bestond. In plaats van impliciete - laat staan expliciete- overheidssteun voor de protestantse kerken, zoals in de Verenigde Staten, richtte de Argentijnse politiek veeleer schade aan. Dit maakte het veel moeilijker voor Nederlandse calvinisten om hun kerken te ankeren en de formele voorschriften van hun geloof te belijden. Het leidde tevens en onontkoombaar tot interkerkelijke huwelijken met Katholieken en het op katholieke wijze dopen van de kinderen.

Argentinië kon, als katholiek land, nimmer wedijveren met Noord-Amerika dat onderdak bood aan protestante Hollanders. De sociale en politieke cultuur verschilde daartoe te veel.  In de Verenigde Staten was de Nederlandse Gereformeerde kerk één van de oudste kerkelijke gemeenten waarvan de geschiedenis terugging naar de stichting van de “Nieuw Nederland” kolonie in 1620. De “oude leden” van deze gemeente heetten de “nieuwe leden” die in het midden van de 19e eeuw aankwamen, hartelijk welkom en stonden hen bij met raad en financiële daad. Argentinië ontbeerde dergelijke ontvangstcomité’s van gelovige broeders en zusters ten behoeve van de gereformeerde immigranten. Zij moesten zien te overleven als individuen of als groepen van gezinnen.
Evenmin bestond de kettingreaktie die zo kenmerkend was voor de emigratie naar Noord-Amerika en die van vitaal belang was voor de handhaving van een migratie traditie. Argentinië was en bleef “terra incognita” voor de Nederlanders met als gevolg dat verhoudingsgewijs slechts weinig Nederlanders zich er vestigden omdat er geen draagvlak bestond dat nodig was om een levensvatbare gemeenschap op te bouwen. In de Verenigde Staten waren de Nederlanders kolonisten, in Zuid-Amerika waren zij immigranten of simpelweg migranten. Kolonisten verplanten zichzelf en hun erfgoed en houden generaties lang hun etnisch-religieuze identiteit in ere terwijl immigranten de oude gewoonten laten varen en al snel de cultuur van het gastland tot zich nemen. Of zij gaan terug naar het vaderland. In de jaren 1897-1905 keerden 53 % van alle emigranten naar Argentinië terug naar waar zij vandaan kwamen. Hoewel het percentage aan Nederlanders vermoedelijk lager was, overtrof het ruimschoots het Noord-Amerikaanse percentage dat geschat wordt op 15.

In 1969 waren nog negen Nederlands Gereformeerde kerken aktief in Argentinië met een totaal aan 1.600 leden (Base Firme, Anuario 1969). Deze kerkelijke gemeenten waren Tres Arroyos (540 leden) en Tandil (84 leden) in de provincie Buenos Aires, de stad Buenos Aires (319 leden), Sarmineto (249 leden) en Diadema Argentina (50 leden) in de provincie Chubut, Mar del Plata (120 leden) en de Zuid-Afrikaanse enclave van Comodoro Rivadavia (272 leden). Als Nederlandse etnische kerken werd het voortbestaan bedreigd en waren zij tot op zekere hoogte financieel afhankelijk van hulp van buitenaf, in het bijzonder die van de zustergemeenten in de Verenigde Staten, zijnde de Christelijk Gereformeerde kerk van de Nederlandse emigranten en van de moederkerken in Nederland. Buigen of barsten was de keus waar zij voor stonden maar om met de etnische achtergrond te breken bleek voor de meesten een stap te ver (Hutt).

Hedentendage (1998) is de enig overgebleven enclave van Nederlandse immigranten die van de hechte gemeenschap in Tres Arroyos met 1.400 leden. Het bevindt zich in de positie van “etnisch eiland” en ook deze gemeenschap dreigt op te gaan in de cultuur van het Argentijnse leven. Duizenden tweede- en derde generatie Nederlanders afkomstig uit Tres Arroyos maar die inmiddels over het gehele land verspreid zijn, onderhouden met enige regelmaat kontakt met de moederkolonie hetgeen de Nederlandse socioloog C.F. Jongkind in 1983 omschreef als een “positieve, prestigieuze entiteit” (Jongkind, 340-41).
Dit neemt niet weg dat de dagen van deze Nederlandse enclave ook geteld lijken te zijn.



Bronnen:

Adelman, Jeremy. 1994. Frontier Development: Land, Labour, and Capital on the Wheatlands of Argentina and Canada, 1890-1914. Oxford, Clarenden Press.

Alsina, J.A. 1903. Población, Tierras y Producción. La inmigración Europea en la República Argentina. Buenos Aires.

Banda, Gerlinda. 1993. De oogst van de tegenspoed: emigratie van Friese landarbeiders naar Argentinië (1888-1890). Doctoral thesis, State University of Leiden.

Base Firme, 1969. Publicacion mensual de Las Iglesias Reformadas en la Argentina, IV, No. 37 (January):1-28.

Buysse, Frans. 1984. De Zeeuwse gemeenschap van Holanda, Brazilië, 1858-1982: Een antropologische studie over integratie en identitiet. Doctoral thesis, State University of Nijmegen.

De Bruijn, F.R.P. 1974. Die kerklijke lewe van die afrikaners in Argentinie (1903-1915). Klerksdorp, South Africa, October.

Central Bureau for Statistics, 1880-1900. "Statistiek van den loop der bevolking van Nederland...," Bijdragen tot de statistiek van Nederland. The Hague.

Central Bureau for Statistics, 1901-1920. "Statistiek van den loop der bevolking van Nederland...," Bijdragen tot de statistiek van Nederland, Nieuwe Volgreeks. The Hague.

De Vries, Hille. 1971. Landbouw en bevolking tijdens de agrarische depressie in Friesland (1878-1895). Doctoral thesis, Agricultural University, Wageningen.

De Vries, Hille. 1985. "The Labor Market in Dutch Agriculture and Emigration to the United States," 78-101, in The Dutch in America: Immigration, Settlement, and Cultural Change, Robert P. Swierenga, ed. New Brunswick, NJ: Rutgers University Press.

Ganzevoort, Herman. 1988. A Bittersweet Land: The Dutch-Canadian Experience, 1890-1980. Toronto: Canada Government Publishing Centre.

Gemery, Henry A., and Schofield, Roger. 1988. "The Mystery of the Fourth Cell: Linked Multi-National Files as a Measure of Under-Reporting in Immigration Statistics," International Migration Review 21 (Winter):1593-95; and Robert P. Swierenga, "Reply to Gemery-Schofield; Under-Reporting of Dutch Immigration Statistics: A Recalculation," ibid., 1596-99.

Hartland, J.A.A. 1959. De geschiedenis van de Nederlandse emigratie tot de tweede wereldoorlog (The Hague, Nederlandse Emigratiedienst, 1959).

Hutt, John C. 1977. Analysis of Growth in the Argentine Reformed Church (Iglesias Reformadas de la Argentina),  unpublished paper, Calvin Theological Seminary, Grand Rapids, Michigan.

Jongkind, C.F. 1985. "The Dutch Colony in Tres Arroyos, Argentina: A Particular Case of Ethnic Group Maintenance, International Migration 22, No 3:335-46.

Lucas, Henry S. 1955, 1989. Netherlanders In America: Dutch Immigration to the United States and Canada, 1789-1950 (University of Michigan Press: Ann Arbor; reprinted, Wm. B. Eerdmans: Grand Rapids.

Oberman, Gerardo C.C. 1993. Antiquum Peractum Sit: La historia de la inmigración holandesa en la Argentina y los orígenes del movimiemto reformado (1888-1910) [Past is Past: The History of the Dutch Immigration to Argentina and the Origins of the Reformed Movement (1888-1910)]. Buenos Aires. Translated from the Spanish by Hubert P. Weller. All citations are to the English typescript copy, Van Raalte Institute, Hope College, Holland, Michigan.

Paulussen, J. 1981. Emigratie van Nederlanders naar Argentina (1888-1891). Doctoral thesis, State University of Utrecht.

Rooy, Mae. 1971. Patagonian Preacher [Antonie Cornelis Sonneveldt], eight part series in The Banner, July 2-Sept. 3.

Solberg, Carl E. 1987. The Prairies and the Pampas: Agrarian Policy in Canada and Argentina, 1880-1930. Stanford, CA: Stanford University Press.

Swierenga, Robert P. 1980. Dutch Immigrant Demography: 1820-1880. Journal of Family History 5 (Winter): 390-405.

Swierenga, Robert P. 1981. Dutch International Migration Statistics, 1820-1880: An Analysis of Linked Multinational Files, International Migration Review 15 (Fall): 445-70.

Swierenga, Robert P. 1983. Dutch Emigrants to the United States, South Africa, South America, and Southeast Asia, 1835-1880: An Alphabetical Listing by Household Heads and Independent Persons. Wilmington, DE: Scholarly Resources.

Swierenga, Robert P. 1985. The Dutch in America: Immigration, Settlement, and Cultural Change. New Brunswick, NJ: Rutgers University Press.

Swierenga, Robert P. 1987. Dutch Immigrants in United States Ship Passenger Manifests, 1820-1880: An Alphabetical Listing by Family Heads and Independent Persons. Wilmington, DE: Scholarly Resources.

Swierenga, Robert P. 1993. The Delayed Transition from Folk to Labor Migration: The Netherlands, 1880-1920, International Migration Review 27 (Summer): 406-424.

Swierenga, Robert P. 1996. Cruzamiento internacional de registros de inmigrantes Holandeses en los Estrados Unidos en el siglo XIX, Estudios migratorios latinoamericanos 33 (August 1996): 357-383.

Swierenga, Robert P. 1997a. Dutch Emigrants to Latin America, 1835-1880: An Alphabetical Listing by Heads of Households and Independent Persons. Van Raalte Institute, Holland, MI.

Swierenga, Robert P. 1997b. Dutch Emigrants to Latin America, 1881-1908: An Alphabetical Listing by Heads of Households and Independent Persons. Van Raalte Institute, Holland, MI.

Swierenga, Robert P. 1998. Buenos Aires Ship Passenger Lists, 1882-1926, compiled by CEMLA, and kindly provided in electronic form to the author.

te Voortwis, C. 1988. La inmigración holandesa en Argentina: el caso de Tres Arroyos. Los cifras y la vida detrás de las cifras [Dutch Immigration in Argentina: The Case of Tres Arroyos]. Masters thesis, University of Amsterdam.

van Lonkhuijzen, Jan. 1908. Argentinie: een belangrijk land, ook voor Nederlanders. Wageningen: Vada.

van Zeijl, P. W. 1991. De Nederlandse immigratie in Argentina in de tweede halft van de negentiende eeuw. Doctoral Thesis, State University of Leiden.

van Zeijl, P. W.  1992. De Nederlandsch Amerikaansche Stoomvaartmaatschappij en de vaart op Buenos Aires, 1888-1890, Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 11, No. 2 (October): 153-63.

Wildeboer, J.D. 1954. Friesland verlist zijn kinderen. Assen: Van Gorkum.

Wyngaarden, John. 1930. What Has Our Church Done in South America?,  series of six articles in The Banner, April 25-May 30.