EEN
PARADIJS DAT NIET BESTOND
Nederlandse
immigranten in Argentinië.
Met
dank aan : Prof.
Robert P. Swierenga
van
het A.C.
Van Raalte Instituut, Hope College, Holland, Michigan
Samenvatting Dit document beschrijft
de emigratie
van Nederlanders naar Argentinië tijdens de laatste fase van de
emigratie
golf eind 19e eeuw en vergelijkt het met de emigratie van Nederlanders
naar de Verenigde Staten. Het is vooral gebaseerd op het historisch
onderzoek
van de Argentijnse wetenschapper Gerardo Oberman alsmede mijn analyse
van
Nederlanders die op de Buenos Aires passagierslijsten werden vermeld in
de periode 1882 – 1926 zoals samengesteld door het Centro de Estudios
Migratorios
Latinoamericanos (CEMLA). In deze jaren arriveerden bijna 5.000
Nederlanders
in Buenos Aires. Ter vergelijking: meer dan 130.000 emigreerden naar de
Verenigde Staten. Het begin Volgens (onvolledige) statistieken van de Nederlandse overheid, vertrokken tussen 1880 en 1920 8.000 (4 %) Nederlanders naar Zuid-Amerika, 10.000 (6 %) naar Zuid-Afrika en 36.000 (20%) naar Oost-Azië. Een paar duizend Nederlanders had zich tot 1871 in Canada gevestigd terwijl dit aantal in 1930 was toegenomen tot 30.000 (Ganzevoort, 2, 36). De eerste Nederlandse
emigranten
naar Zuid-Amerika streken tussen 1858-1862 neer in de Braziliaanse
staat
Espirito Santon alwaar zij de kolonie Holanda stichtten. Deze
nederzetting
van 500 voornamelijk Protestanten uit West Zeeuws-Vlaanderen in de
provincie
Zeeland, leek veelbelovend maar liep uit op een anticlimax en de
kontakten
met het thuisland kwijnden weg. De verzwakte en vertwijfelde “verloren
kolonie” werd pas 110 jaar later herondekt, te weten in 1973
(Swierenga,
1997a; Buysse). Behalve de beklagenswaardige Zeeuwen in Holanda, sprak
Brazilië tot 1900 maar weinig Nederlanders aan. Van 1906 tot 1913
emigreerden evenwel meer dan 3.500 Nederlanders er naartoe, met name in
1908-1909, maar de kosten voor een eventuele terugkeer waren hoog
(Hartland,
14). Tot eind tachtiger jaren
van de
19e eeuw was Argentinië niet in beeld bij potentiële
emigranten
en was het vrij onbekend, behoudens wat zakelijke relatie’s, nadat de
Nederlandse
regering in 1875 haar eerste consulaat in Buenos Aires had geopend. De
Argentijnse regering huurde Nederlandse ingenieurs en architecten in
voor
diverse openbare werken. Zij werden zeer goed betaald en maakten al
snel
deel uit van de “rijken van Belgrano” in Buenos Aires en Rosario, zo’n
300 km verderop. In 1871 opende de Argentijnse regering haar eerste immigratie-bureau in West-Europa en wel in Antwerpen. Van daaruit begon zij met recrutering in België, Nederland en Noord-Europa. Argentijnse statistieken omtrent immigratie, nauwkeuriger dan de Nederlandse bronnen, melden zich 10.222 Nederlandse emigranten in de periode 1850-1940. De helft daarvan arriveerde voor 1925, de andere helft daarna. In de na-oorlogse jaren, van 1946 tot 1981, maken Nederlandse statistieken melding van nog eens 3.645 Nederlanders die naar Argentinië vertrokken hetgeen slechts een fractie is van de in totaal 530.000 Nederlandse emigranten gedurende genoemde jaren en minder dan de helft van het aantal dat naar Brazilië ging (Jongkind 337). In 1888 begon de regering van president M. Juárez Celman met pogingen om Noord-Europese boeren te recruteren voor het bevolken van de pampa’s. “Gobernar es poblar” (regeren is bevolken) was de beroemde slogan in die dagen. Dit initiatief van de politiek wakkerde de eerste substantiële buitenlandse immigratie behoorlijk aan. De regering subsidieerde voor de volle 100 % de overtocht van Nederlanders en andere Europese boeren tot een leeftijd van 60 jaar (Wet van 3 november 1887). Het gebruikelijke tarief bij vertrek uit Amsterdam was fl. 84. Subsidies voor kinderen liepen in de pas met de kortingen die de scheepsmaatschappijen hanteerden: 50 % voor 3 - 12 jaar en 75 % voor 1- 3 jaar. Kinderen jonger dan 1 jaar reisden gratis (van Zeijl, 153). Kantoren van de “Oficinas de Información y Propaganda” verzorgden de administratie van de “pasajes subsidiarios”. De regering had tevens goedkoop land in het vooruitzicht gesteld en liet in de diverse havensteden elf immigrantenhotels bouwen die de nieuwkomers onderdak boden. Het tij was gunstig. Op
het moment
dat de Argentijnse pampa’s in de jaren 1880 werden gecultiveerd voor
het
verbouwen van graan, leed de concurrentie in Noord-Europa aan een acute
depressie en vele landarbeiders wilden maar wat graag vertrekken.
Religieuze
en politieke leiders zoals Abraham Kuyper, leider van de Anti
Revolutionaire
Partij, drongen er bij de armen op aan om te emigreren. “Welke andere
verklaring
kan er zijn anders dan menselijke dwaasheid dat wij in sommige kleine
plaatsen
op deze aardbol zo op een kluitje leven, in verstikkende kelders en
gebouwen
die voorbestemd zijn voor de sloop terwijl andere regio’s in andere
delen
van de wereld, honderden malen groter dan ons land, op de ploeg en de
sikkel
wachten” (quote uit Oberman, 15). De overtocht: vervoer en statistieken De Nederlandse landverhuizers maakten de overtocht naar Buenos Aires hoofdzakelijk aan boord van de schepen van de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij (NASM) die in 1896 overging in de Holland-Amerika Lijn (HAL). Anticiperend op een grote toeloop haalde de NASM de stoomschepen “Schiedam”, “Zaandam” en “Edam” van de New York City dienst ten faveure van Argentinië (New York Times, 24 februari 1889, geciteerd door Oberman, 37, 98n194; van Zeijl, 154). De “Zaandam”vertrok vanuit Amsterdam in december 1888 waarmee de Zuid-Amerika Lijn van de NASM een feit was. De grote golf begon evenwel met de aankomst vanuit Amsterdam van de “Schiedam” in maart 1889 met 378 Nederlanders aan boord, gevolgd door de “Zaandam” vanuit Rotterdam in mei van dat jaar met nog eens 303 landverhuizers. Het vertrekpunt wisselde overigens tussen Amsterdam en Rotterdam. Op enig moment werden de “P. Caland” en “Leerdam” aan de route naar Zuid-Amerika toegevoegd. Deze schepen boden plaats aan 300 tot 700 passagiers en maakten de overtocht in 5 à 6 weken, afhankelijk van het aantal tussenstops in Engeland, Spanje, Portugal en de Canarische eilanden teneinde meer passagiers op te halen (van Zeijl, 156-57; Oberman, 37, 98n196). Ter vergelijking: NASM schepen met bestemming New York voeren daar rechtstreeks naartoe dan wel met slechts één tussenstop (in regel Southampton, Engeland) en zij hadden slechts 7 tot 10 dagen nodig voor de overtocht, een kwart van de tijd van de route naar Argentinië. Argentijnse Immigranten Administratie Bij aankomst werd de nieuwkomers maximaal 5 dagen gratis kost en inwoning geboden in de beruchte immigrantenhotels dan wel 10 dagen indien zij een kontrakt tekenden om op een agrarische kolonie te gaan werken. In het piekjaar 1889 bracht meer dan de helft van de Nederlandse immigranten enige tijd door in één van de, door de overheid geëxploiteerde, hotels die tevens dienst deden als ziekenhuizen voor de velen die aan maag- en darminfectie’s en andere ziekten leden. Eén op de twintig Nederlanders kwam ziek aan wal ondanks gratis medische verzorging aan boord van de NASM schepen. Ziekte kwam het meest voor bij hen die de overtocht in de winter maakten en daardoor van doen kregen met de extreme temperatuurverschillen als gevolg van het passeren van de evenaar (van Zeijl, 159: Banda, 31-32). Bij de eerste grote golf
van emigranten,
van december 1888 tot december 1890, kwamen officieel alleen boeren met
hun gezin in aanmerking voor subsidie van de overtocht maar
scheepsvertegenwoordigers
namen het niet zo nauw met de toetsing van dit criterium en lieten zo
ongeveer
iedereen aan boord die maar wilde. Dit had tot gevolg dat 40 % van de
volwassenen
die vanuit Nederland vertrokken geen boeren waren maar ambachtslieden
en
ongeschoolde arbeiders die hoopten op een beter leven (CEMLA
databestand).
Er waren er bij die als beroep simpelweg “boer”noemde terwijl dat in de
verste verte niet het geval was. Argentijnse ambtenaren
“hielpen”
de nieuwkomers door hen te laten tekenen voor arbeidscontracten bij
grootgrondbezitters
in de provincie’s Buenos Aires, Santa Fé, Entre Rios,
Córdoba
en Corrientes. Het arbeidsbureau, het “Oficina de Trabajo” verstrekte
gratis
treinkaartjes. Landeigenaren verschaften voedsel en andere
levensbehoeften
op krediet en verrekenden dit tijdens de oogsttijd. Nederlandse
immigranten
tekenden dergelijke kontrakten zonder de kleine Spaanse lettertjes te
kunnen
lezen. Menigeen werd hierdoor slachtoffer, in het bijzonder wanneer de
landeigenaren zich niet aan hun deel van de overeenkomst hielden.
(Oberman,
42; Jongkind, 338). De mensen woonden in
armzalige
hutten gemaakt van modder tot het moment dat ze een eigen huis konden
bouwen.
Een kerkleider van de Gereformeerde gemeente in Buenos Aires merkte
over
de gevolgen op: “Vanwege ziekte, honger en armoede stierf een derde van
de kolonisten”. In een bepaalde kerkelijke gemeente overleden ongeveer
100 personen, met name jongelui, binnen enkele maanden na hun aankomst.
Deze gemeente claimde dat sommige families slechts overleefden door hun
dochters tegen betaling aan te bieden aan de voormannen op de ranches
(Oberman,
42-43, 101 n234, 103 n248). Ongastvrije gebieden waar de Nederlandse
landverhuizers
terecht kwamen, waren het beboste land in de noordelijke provincie
Chaco
en de uitgestrekte ranches in Mendoza, Córdoba en Entre Rios.
Agrarische nederzettingen De belangrijkste
Nederlandse kolonies
werden gevormd door de landbouwprojecten van Micaela Cascallares, La
Hibernia
en La Colina nabij Tres Arroyos, La Fortuna nabij Bahia Blanca en Felic
Lynch bij Chacabuco. Tres Arroyos, een regionaal handelscentrum met het
beginstation van een spoorlijn, had in 1889 een inwonersaantal van
4.000.
Nederlanders met enig kapitaal vestigden zich op deze vruchtbare
pampa’s
en de omliggende regio’s San Cayetano en Claromecó. Drie andere nederzettingen bestonden maar kort: La Hibernia, La Colina en La Fortuna. La Hibernia was 5-6.000 hectaren klein en trok vooral Belgen uit Vlaanderen en Nederlanders aan. Het was evenwel slecht georganiseerd en gedijde niet. In 1890 verhuisden de meesten naar Tres Arroyos en Micaela Cascallares. La Colina, zo’n 200 km verderop, sneuvelde al eerder. Het La Fortuna project van 8.000 hectaren begon in 1889 met 128 families waarvan twee derde (79) uit Nederland, in totaal 442 personen. Eén derde van de Nederlanders waren Friezen; katholieke Fransen, Duitsers en Italianen vormden de rest van de arbeiders. De projectontwikkelaars hadden vanaf het begin te maken met financiële problemen en voorzagen hun arbeiders niet met de nodige levensbehoeften met als gevolg dat de arbeiders genoodzaakt waren om te vertrekken. In 1890 kende Félix Lynch in het district Chacabuco 25 Nederlandse families (134 personen) waarvan 7 uit Friesland. De protestante Nederlanders woonden in een eigen wijk en een gelijk aantal katholieke Fransen, Belgen, Duitsers en Zwitsers vestigden zich in een andere. Allemaal verbouwden zij graan, mais en lijnzaad op percelen ter grootte van 60 tot 90 hectaren. Deze kleine nederzetting verging het beter dan die in de buurt van Tres Arroyos in het zuiden (Banda, 21, 62-63, 80-84; Oberman, 42, 46). Comodoro Rivadavia kende een unieke oorsprong als kolonie van Zuid-Afrikaanse boeren bestaande uit 33 families die allemaal lid waren van de aarts-conservatieve Nederduitsch Gereformeerde Kerk. Deze boeren emigreerden na de uitputtende Boerenoorlog naar Chubut tussen 1902-1905 onder leiding van Ds. Louis P. Vorster. In 1903 stichtte Vorster een Nederduitsche gemeente in Comodore Rivadavia welke hij tot 1906 diende. Ds. A.J. Jacobs nam toen tot 1910 zijn plaats in. Ds. A.C. Sonneveldt richtte in 1912 een Gereformeerde Kerk op die uiteindelijk samenging met de Nederduitsche gemeente (Oberman, 6-7; De Bruijn). Deze kolonisten voorzagen hoofdzakelijk in hun levensonderhoud door het fokken van schapen. Veel berooide Nederlanders verzamelden zich in Buenos Aires en Rosario waar zij in de fabriekdistricten Barracas, la Boca en Barracas al sur (Avellaneda) in huizen woonden bestaande uit één kamertje. Zij vonden snel vuil en saai fabriekswerk tot het moment dat zij voldoende Spaans hadden opgepikt om hogerop te komen (Oberman, 28). Voor velen was zeven dagen per week werken normaal. Nederlands Gereformeerde Kerken Alleen de Gereformeerde
immigranten
slaagden erin om een Nederlandse kerkelijke gemeente in Argentinië
in het leven te roepen maar dit bleef beperkt tot vier kerken: Rosario
(1893), Buenos Aires ( 1900), Comodoro Rivadavia (1903) en Tres Arroyos
(1908). De eerste twee plaatsen waren steden, de andere bevonden zich
op
het platteland (Oberman, 6; Rooy). De Nederlandse nederzettingen lagen
ver van elkaar en jarenlang ontbrak het aan kerkelijk leiderschap.
Families
kwamen bij elkaar in woningen waarbij ouderlingen de dienst leidden. De
gelovigen deden herhaaldelijk een beroep op de Gereformeerde moederkerk
in Nederland, met het verzoek om een dominee over te laten komen maar
werden
tot 1908 genegeerd. In dat jaar stichtte Ds. John van Lonkhuijzen een
kleine
gemeente in Tres Arroyos met 17 volwassen leden. Het einde van de Eerste Emigratie Golf In juni 1888 stortte de
Argentijnse
beurs in en dit had een ernstige depressie tot gevolg die nog werd
verergerd
door binnenlandse politieke corruptie. De standaard huur van de “oogst
delen” boerderijen steeg tot 70 % in 1890. Pachters, inclusief de
Nederlanders
die nog maar net waren aangekomen, verlieten het platteland en zochten
heil in de steden maar hyper inflatie, werkloosheid en stakingen
maakten
het leven daar evenmin makkelijk. De Argentijnse overheid bood
geen
sociale zekerheid zoals in Nederland met een werkloosheidverzekering en
alternatieve projecten voor werklui. Alsina bekritiseerde in
scherpe
bewoordingen het beleid van de regering vanwege het creëren van
een
“kunstmatige immigratie”. Zij namen de emigratie “licht op” en derhalve
“hebben zij het alleen aan zichzelf te wijten indien de situatie niet
ten
goede is gekeerd” (Oberman, 38). Consul Van Riet was het met Alsina
eens.
In een artikel uit 1889 in “De Standaard”, de Gereformeerde krant uit
Amsterdam,
had hij potentiële emigranten aangemoedigd om de succesvolle
emigratie
naar Noord-Amerika van de jaren 1840 te evenaren. Emigranten moesten
tenminste
fl. 200 sparen en “verenigingen van kleine boeren” vormen “wier doel
als
groep moest zijn om land in Argentinië te verkrijgen om dit, met
de
nodige kennis, te exploiteren” (Oberman, 47-48). Helaas werd zijn
advies
in de wind geslagen. In mei 1891 maakte de Celman regering een einde aan de gesubsidieerde overtochten en dit betekende, na twee jaar, het einde van de Nederlandse emigratie. In Nederland ging het bericht rond om Argentinië te vermijden omdat de regering aldaar haar verplichtingen ten opzichte van de nieuwe agrarische recruten niet nakwam. Om een voorbeeld te noemen: in december 1890 arriveerde de “Schiedam” in Buenos Aires met wel geteld 1 (één) Nederlandse passagier aan boord. De Holland Amerika Lijn had geen andere keus meer dan de lijndienst naar Argentinië op te heffen. Daarna, in de jaren 1890, keerden meer Nederlanders uit Argentinië terug dan er naartoe gingen. Het duurde tot 1907 alvorens weer een schip met Nederlandse passagiers vanuit Rotterdam of Amsterdam in Buenos Aires afmeerde, afgezien van het feit dat de Koninklijk Hollandsch Lloyd Lijn in 1900 een vrachtdienst was begonnen tussen Amsterdam en Buenos Aires (Van Zeijl, Tabel 1, 162). Het einde van de “pasajes subsidiarios” was een verkapte zegen; het behoedde meer mensen voor teleurstelling (Oberman, 37-38, 97 n175, 99 n203). Gerardo Oberman, een dominee van de Nederlandse Gereformeerde kerk in Argentinië die de geschiedenis daarvan bestudeert, is onverbiddelijk in zijn beoordeling van de nationale politieke in de jaren 1880. De Nederlanders kwamen naar een “stuiptrekkend en instabiel” land, zo stelt Oberman en zij “ondervonden aan den lijve de gevolgen van de rampzalig geplande immigratie en een beleid dat gedoemd was te mislukken” (Oberman, 33). Oberman schetst een duister beeld; de economie van de Verenigde Staten stortte in 1893 ook in met als gevolg dat emigratie enkele jaren stokte. De Nederlanders troffen ook daar groot leed. Nieuwkomers werden meegesleurd in de onderstroom van een economische tsunami en voelden die het ’t meest. Sociale karakteristieken van de Eerste Emigratie Golf De passagierslijsten in Buenos Aires laten drie pieken zien met betrekking tot de aankomst van Nederlanders: 1888-1890, 1905-1917 en 1920-1925 met uitschieters in 1889, 1911 en 1925. Dit beeld komt overeen met de emigratie van Nederlandse landverhuizers naar de Verenigde Staten maar was, ruwweg, dertien keer minder in aantal. Het parallel lopend en wederkerend patroon doet vermoeden dat gelijksoortige economische omstandigheden een rol speelden in enerzijds Nederland en anderzijds de beide landen waarnaar de emigranten vertrokken. De Verenigde Staten en Argentinië boden goedkoop land aan in de onontgonnen gebieden en een industriële ontwikkeling die snel aan kracht toenam. Allengs veranderde de
samenstelling
van de emigranten naar Argentinië van families naar
alleenstaanden,
gelijk aan de emigratie naar de Verenigde Staten die evenwel van een
veel
grotere omvang was. Gezinnen waren veruit in de meerderheid bij de
eerste
emigratiegolf. Van 1882 tot 1890 was 74 % gehuwd. In het volgende
decennium,
1891-1901, was 55 % getrouwd. Dit percentage liep terug naar 47 % in de
jaren tot de Eerste Wereldoorlog. Tijdens de oorlogsjaren 1915-1918 was
slechts 37 % van de emigranten gehuwd maar daarna, van 1919-1926, nam
het
weer toe tot 47 %. In termen van gemiddelden was 55 % getrouwd terwijl
dit percentage onder de Nederlanders die naar de Verenigde Staten
emigreerden
70 was. Protestanten waren ten opzichte van Katholieken in de meerderheid met een verhouding van 58 % versus 32 % terwijl 2 % van het Joodse geloof waren. Deze percentages benaderen de kerkelijke getallen in Nederland maar stonden in scherp kontrast met een Argentinië dat voor 99 % katholiek was. Echter, de spreiding van beroepen onder de twee religieuze stromingen was gelijk. Een vijfde deel bestond uit zakenlui, nog eens een vijfde uit boeren, een derde waren vertegenwoordigers en tussenpersonen, een zesde geschoolde vaklieden en een tiende ongeschoolde arbeiders. Meer dan tweederde van de Protestanten vertrokken rechtstreeks uit een Nederlandse haven terwijl tweederde van de Katholieken vanuit andere havensteden de overtocht begonnen, met name in België en Frankrijk. Velen onder hen waren handelaren op zakenreis. In de eerste jaren, ten tijde van de Argentijnse subsidiëring van 3e klasse passagiers, arriveerde 62 % direct vanuit Nederlandse havens en maakten 76 % de overtocht in die spartaanse klasse. Zij deelden kooien in grote compartimenten met weinig privacy en armzalige sanitaire voorzieningen. Slechts één badkamer op elke 100 mannen en 50 vrouwen. Hoewel ziekten veelvuldig voorkwamen, stierven verhoudingsgewijs weinigen: minder dan 1 % (Oberman, 37,39). Ongeveer 70 % van de passagiers op de Nederlandse schepen waren kinderen en jongelui onder 20 jaar die deel uit maakten van gezinnen (CEMLA gegevens). Tweede en Derde Emigratie Golf Na een luwte van 15
jaar, kwam
in 1905 een tweede emigratie golf op gang die duurde tot 1917. Het
betrof
hier 2.200 emigranten. Deze golf werd na de Eerste Wereldoorlog gevolgd
door een derde, te weten in de periode 1920-1926 waarbij 1.200
emigranten
waren betrokken. In de derde periode, 1918-1926, was het percentage aan boeren een magere 14 alsook van de geschoolde en ongeschoolde arbeiders. De commerciëlen hadden inmiddels de overhand. Daarvan vertrok bijna de helft vanuit andere havens dan die in Nederland. Twee derde vertrok elders in Europa en een derde vanuit Zuid-Amerika, Afrika en Azië. De meesten verbleven in de luxueuze eerste en tweede klasse. In verhouding tot hun aandeel in de passagiers, vertrokken meer Protestanten dan Katholieken vanuit Nederlandse havens: 70 % was protestant en 25 % katholiek terwijl de gemiddelde ratio 62 % protestant en 33 % katholiek laat zien. De helft van hen die uit Nederland vertrokken was gehuwd; van hen die van elders de overtocht maakten was slechts een derde getrouwd. De weinige boeren die
tijdens
de derde golf de oversteek maakten hadden een aanmerkelijke invloed op
de kolonie in Tres Arroyos. Dat waren de zonen van welgestelde
landeigenaren
uit de Haarlemmermeer Polder nabij Amsterdam die in 1924 arriveerden
met
hun aanzienlijk erfgoed. Zij waren overgehaald door A.C. Sonneveldt, de
Nederlands Gereformeerde dominee van Buenos Aires en Chubut die
regelmatig
Tres Arroyos bezocht. Tijdens een Argentijnse promotie bijeenkomst in
1923
te Aalsmeer, een dorp in de Polder, had Sonneveldt een dermate gloedvol
beeld geschetst van Tres Arroyos dat 20 jonge boerenarbeiders besloten
daar voor een seizoen hun geluk te beproeven. Hun positieve berichten
zette
een aantal boerenzonen ertoe het volgend jaar te emigreren. Vrijwel
allemaal
trouwden zij op enig moment dochters van emigranten uit de eerste golf
(1889) en het verging hen wel (Jongkind, 339). De sociale status van de Nederlanders was na 1904 duidelijk toegenomen: meer dan driekwart reisden eerste of tweede klasse. Arme landarbeiders hadden plaats gemaakt voor zakenlui en andere lieden die beroepsmatig de overtocht maakten. De helft van de Nederlanders die in de periode 1905-1917 arriveerden gingen in andere havens dan Rotterdam en Amsterdam aan boord. Dat waren ondernemers die hun bedrijf wilden promoten. Na 1890 veranderde de aard van de Nederlandse emigratie naar Argentinië van landverhuizers naar een commerciële uitwisseling. In plaats van gezinnen bestonden inmiddels de meeste passagiers uit volwassen vrijgezellen die tijdelijk op zoek waren naar commerciële mogelijkheden. Zij trokken dan ook rond en waren geen echte emigranten. In de jaren 1920 steeg het aandeel van families echter weer tot een kwart omdat de toegang tot de Verenigde Staten werd geblokkeerd door nieuwe wetten met betrekking tot het aantal toe te laten emigranten. Conclusie De Nederlandse emigratie naar Argentinië was een individuele beweging ingegeven door werk en handel en aangemoedigd door de “pasajes subsidiarios”. Echter, het project liep spaak op de rooskleurige beloften van Argentijnse vertegenwoordigers, chronische politieke instabiliteit en de economische recessie in het begin van de jaren 1890. De economische ontwikkeling en industrialisatie in Argentinië liep ver achter bij die van Noord-Amerika en bemoeilijkten de vooruitgang voor zowel de immigranten als de Argentijnen zelf. Argentinië bleek “een paradijs dat niet bestond” (Oberman, 47). De regering beloofde te veel en de emigranten verwachtten te veel. Geen van beide partijen wist de moeilijkheden van het pioniersbestaan op de pampa’s op een realistische manier onder ogen te zien. Het is dan ook een waarheid als een koe dat een regering een migratiegolf in gang kon zetten maar deze vervolgens niet staande kon houden. Anders dan in de
Verenigde Staten,
waar de Nederlanders onder leiding van hun predikanten en pastoors
gereformeerde
en katholieke kolonies stichtten, kwamen de Nederlandse emigranten naar
Argentinië als alleenstaanden of families zonder enig geestelijk
leiderschap.
Zij waren “lammeren zonder herder” zo schreef Diego Zijlstra, een
immigrant
die de moeilijke tijden wist te overleven, in bijbelse bewoordingen in
zijn dagboek. Het duurde bijna 20 jaar alvorens de moederkerk in
Nederland
in 1908 een predikant naar Argentinië afvaardigde. Ter
vergelijking:
de Nederlandse immigranten in Noord-Amerika vestigden zich in
honderden,
op kerkelijke leest geschoeide kolonies die door hun geestelijken
werden
geleid. Deze kolonies breidden zich uit door een voortdurende aanwas
van
familieleden en vrienden in wat kan worden omschreven als een typische
volksverhuizing. Argentinië kon, als
katholiek
land, nimmer wedijveren met Noord-Amerika dat onderdak bood aan
protestante
Hollanders. De sociale en politieke cultuur verschilde daartoe te
veel.
In de Verenigde Staten was de Nederlandse Gereformeerde kerk
één
van de oudste kerkelijke gemeenten waarvan de geschiedenis terugging
naar
de stichting van de “Nieuw Nederland” kolonie in 1620. De “oude leden”
van deze gemeente heetten de “nieuwe leden” die in het midden van de
19e
eeuw aankwamen, hartelijk welkom en stonden hen bij met raad en
financiële
daad. Argentinië ontbeerde dergelijke ontvangstcomité’s van
gelovige broeders en zusters ten behoeve van de gereformeerde
immigranten.
Zij moesten zien te overleven als individuen of als groepen van
gezinnen. In 1969 waren nog negen Nederlands Gereformeerde kerken aktief in Argentinië met een totaal aan 1.600 leden (Base Firme, Anuario 1969). Deze kerkelijke gemeenten waren Tres Arroyos (540 leden) en Tandil (84 leden) in de provincie Buenos Aires, de stad Buenos Aires (319 leden), Sarmineto (249 leden) en Diadema Argentina (50 leden) in de provincie Chubut, Mar del Plata (120 leden) en de Zuid-Afrikaanse enclave van Comodoro Rivadavia (272 leden). Als Nederlandse etnische kerken werd het voortbestaan bedreigd en waren zij tot op zekere hoogte financieel afhankelijk van hulp van buitenaf, in het bijzonder die van de zustergemeenten in de Verenigde Staten, zijnde de Christelijk Gereformeerde kerk van de Nederlandse emigranten en van de moederkerken in Nederland. Buigen of barsten was de keus waar zij voor stonden maar om met de etnische achtergrond te breken bleek voor de meesten een stap te ver (Hutt). Hedentendage (1998) is
de enig
overgebleven enclave van Nederlandse immigranten die van de hechte
gemeenschap
in Tres Arroyos met 1.400 leden. Het bevindt zich in de positie van
“etnisch
eiland” en ook deze gemeenschap dreigt op te gaan in de cultuur van het
Argentijnse leven. Duizenden tweede- en derde generatie Nederlanders
afkomstig
uit Tres Arroyos maar die inmiddels over het gehele land verspreid
zijn,
onderhouden met enige regelmaat kontakt met de moederkolonie hetgeen de
Nederlandse socioloog C.F. Jongkind in 1983 omschreef als een
“positieve,
prestigieuze entiteit” (Jongkind, 340-41). Bronnen: Adelman, Jeremy. 1994. Frontier Development: Land, Labour, and Capital on the Wheatlands of Argentina and Canada, 1890-1914. Oxford, Clarenden Press. Alsina, J.A. 1903. Población, Tierras y Producción. La inmigración Europea en la República Argentina. Buenos Aires. Banda, Gerlinda. 1993. De oogst van de tegenspoed: emigratie van Friese landarbeiders naar Argentinië (1888-1890). Doctoral thesis, State University of Leiden. Base Firme, 1969. Publicacion mensual de Las Iglesias Reformadas en la Argentina, IV, No. 37 (January):1-28. Buysse, Frans. 1984. De Zeeuwse gemeenschap van Holanda, Brazilië, 1858-1982: Een antropologische studie over integratie en identitiet. Doctoral thesis, State University of Nijmegen. De Bruijn, F.R.P. 1974. Die kerklijke lewe van die afrikaners in Argentinie (1903-1915). Klerksdorp, South Africa, October. Central Bureau for Statistics, 1880-1900. "Statistiek van den loop der bevolking van Nederland...," Bijdragen tot de statistiek van Nederland. The Hague. Central Bureau for Statistics, 1901-1920. "Statistiek van den loop der bevolking van Nederland...," Bijdragen tot de statistiek van Nederland, Nieuwe Volgreeks. The Hague. De Vries, Hille. 1971. Landbouw en bevolking tijdens de agrarische depressie in Friesland (1878-1895). Doctoral thesis, Agricultural University, Wageningen. De Vries, Hille. 1985. "The Labor Market in Dutch Agriculture and Emigration to the United States," 78-101, in The Dutch in America: Immigration, Settlement, and Cultural Change, Robert P. Swierenga, ed. New Brunswick, NJ: Rutgers University Press. Ganzevoort, Herman. 1988. A Bittersweet Land: The Dutch-Canadian Experience, 1890-1980. Toronto: Canada Government Publishing Centre. Gemery, Henry A., and Schofield, Roger. 1988. "The Mystery of the Fourth Cell: Linked Multi-National Files as a Measure of Under-Reporting in Immigration Statistics," International Migration Review 21 (Winter):1593-95; and Robert P. Swierenga, "Reply to Gemery-Schofield; Under-Reporting of Dutch Immigration Statistics: A Recalculation," ibid., 1596-99. Hartland, J.A.A. 1959. De geschiedenis van de Nederlandse emigratie tot de tweede wereldoorlog (The Hague, Nederlandse Emigratiedienst, 1959). Hutt, John C. 1977. Analysis of Growth in the Argentine Reformed Church (Iglesias Reformadas de la Argentina), unpublished paper, Calvin Theological Seminary, Grand Rapids, Michigan. Jongkind, C.F. 1985. "The Dutch Colony in Tres Arroyos, Argentina: A Particular Case of Ethnic Group Maintenance, International Migration 22, No 3:335-46. Lucas, Henry S. 1955, 1989. Netherlanders In America: Dutch Immigration to the United States and Canada, 1789-1950 (University of Michigan Press: Ann Arbor; reprinted, Wm. B. Eerdmans: Grand Rapids. Oberman, Gerardo C.C. 1993. Antiquum Peractum Sit: La historia de la inmigración holandesa en la Argentina y los orígenes del movimiemto reformado (1888-1910) [Past is Past: The History of the Dutch Immigration to Argentina and the Origins of the Reformed Movement (1888-1910)]. Buenos Aires. Translated from the Spanish by Hubert P. Weller. All citations are to the English typescript copy, Van Raalte Institute, Hope College, Holland, Michigan. Paulussen, J. 1981. Emigratie van Nederlanders naar Argentina (1888-1891). Doctoral thesis, State University of Utrecht. Rooy, Mae. 1971. Patagonian Preacher [Antonie Cornelis Sonneveldt], eight part series in The Banner, July 2-Sept. 3. Solberg, Carl E. 1987. The Prairies and the Pampas: Agrarian Policy in Canada and Argentina, 1880-1930. Stanford, CA: Stanford University Press. Swierenga, Robert P. 1980. Dutch Immigrant Demography: 1820-1880. Journal of Family History 5 (Winter): 390-405. Swierenga, Robert P. 1981. Dutch International Migration Statistics, 1820-1880: An Analysis of Linked Multinational Files, International Migration Review 15 (Fall): 445-70. Swierenga, Robert P. 1983. Dutch Emigrants to the United States, South Africa, South America, and Southeast Asia, 1835-1880: An Alphabetical Listing by Household Heads and Independent Persons. Wilmington, DE: Scholarly Resources. Swierenga, Robert P. 1985. The Dutch in America: Immigration, Settlement, and Cultural Change. New Brunswick, NJ: Rutgers University Press. Swierenga, Robert P. 1987. Dutch Immigrants in United States Ship Passenger Manifests, 1820-1880: An Alphabetical Listing by Family Heads and Independent Persons. Wilmington, DE: Scholarly Resources. Swierenga, Robert P. 1993. The Delayed Transition from Folk to Labor Migration: The Netherlands, 1880-1920, International Migration Review 27 (Summer): 406-424. Swierenga, Robert P. 1996. Cruzamiento internacional de registros de inmigrantes Holandeses en los Estrados Unidos en el siglo XIX, Estudios migratorios latinoamericanos 33 (August 1996): 357-383. Swierenga, Robert P. 1997a. Dutch Emigrants to Latin America, 1835-1880: An Alphabetical Listing by Heads of Households and Independent Persons. Van Raalte Institute, Holland, MI. Swierenga, Robert P. 1997b. Dutch Emigrants to Latin America, 1881-1908: An Alphabetical Listing by Heads of Households and Independent Persons. Van Raalte Institute, Holland, MI. Swierenga, Robert P. 1998. Buenos Aires Ship Passenger Lists, 1882-1926, compiled by CEMLA, and kindly provided in electronic form to the author. te Voortwis, C. 1988. La inmigración holandesa en Argentina: el caso de Tres Arroyos. Los cifras y la vida detrás de las cifras [Dutch Immigration in Argentina: The Case of Tres Arroyos]. Masters thesis, University of Amsterdam. van Lonkhuijzen, Jan. 1908. Argentinie: een belangrijk land, ook voor Nederlanders. Wageningen: Vada. van Zeijl, P. W. 1991. De Nederlandse immigratie in Argentina in de tweede halft van de negentiende eeuw. Doctoral Thesis, State University of Leiden. van Zeijl, P. W. 1992. De Nederlandsch Amerikaansche Stoomvaartmaatschappij en de vaart op Buenos Aires, 1888-1890, Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 11, No. 2 (October): 153-63. Wildeboer, J.D. 1954. Friesland verlist zijn kinderen. Assen: Van Gorkum. Wyngaarden,
John. 1930. What
Has Our Church Done in South America?, series of six articles
in The Banner, April 25-May 30. |