feb 282021
 

Verkenningen in katholiek Dokkum en omstreken tussen 1580 en 1809 

Guus Bary, Wijchen, april 2021

VOORWOORD
De Sneuper. Officieel orgaan van de Historische Vereniging Noordoost-Friesland  heeft in nummer 142 (2021) een thema gewijd aan ‘Kerken in de schaduw’, in de periode van de Reformatie en Contrareformatie. Daarin is een bijdrage ‘Rooms-katholieken in de Bonifatiusstad’ opgenomen (p. 22-25). Aan de basis van de papieren versie ligt een tekst van mijn hand ten grondslag, waarbij Warner B. Banga en Piet de Haan mij vroegen om twee aspecten te benadrukken: allereerst de rol van de familie (Van) Peijma (Peyma), die rooms-katholieke geestelijken onderdak verschafte en ten tweede de vraag of het overleven van de katholieken in Dokkum te danken was aan de autochtone katholieken. In deze digitale bijdrage zijn tekstfragmenten opgenomen en op het eind bronnen en literatuur vermeld.

INLEIDING
In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden die in 1588 ontstond, was Friesland (Fryslân) een van de gewestelijke staten. Politiek gezien kende men een gewestelijk provincialisme. Veel hing af van de plaatselijke bestuurders en de houding van de bevolking. Kerkelijk beschouwd waren de kerken van de Reformatie op papier dominant aanwezig, maar andere religieuze groeperingen zoals de katholieken konden min of meer afhankelijk van de opstelling van de bestuurders hun godsdienst al dan niet clandestien voortzetten, zoals bij mensen in huis, vaak van gegoede stand, of in schuurkerken. Grietmannen, adel en in steden zoals Dokkum ook burgers speelden hierbij een belangrijke rol. Vóór en na het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) en de in die tijd gehouden synode van Dordt hadden de katholieken het moeilijk. Anderzijds liep het ook niet storm bij de publieke kerk. Zo’n tien procent van de bevolking was in de eerste helft van de zeventiende eeuw lidmaat van de gereformeerde kerk geworden. Het merendeel van de bevolking zou men in toenemende mate als onverschillig kunnen beschouwen, zowel ten aanzien van de oude als de nieuwe leer. 

Eerder schreef ik een doorlopende kadertekst in het standaardwerk Geschiedenis van Dokkum, hart van noordelijk Oostergo uit 2004.(1) Enkele elementen uit dit boek komen terloops in verkorte vorm opnieuw naar voren.

 Voor katholieken in Dokkum spelen bij het overleven van hun religie ook nog speciale factoren een rol: de herinnering aan de marteldood van Bonifatius in 754 en de bekommernis om zijn relieken en de ontwikkeling van Dokkum als bedevaartsoord.(2) Helaas hebben wij nauwelijks tot geen bronnen die iets zeggen over het levend geloof van de katholieken in Dokkum en omgeving eind 16e en begin 17e eeuw. Maar we komen uit de latere periode 1691-1695 wel te weten dat er in de statie Dokkum zestig kloppen waren, geestelijke maagden, levend tussen klooster en wereld in. Dus toch levend geloof?

 We zijn vooral aangewezen op institutionele berichtgeving om te bezien wat het speelveld was van religieuze minderheden, in theorie en praktijk. Een voorbeeld hiervan is het gegeven dat er bij herhaling plakkaten zijn afgekondigd met een verbod op hetzij katholieken hetzij de aanwezigheid van paters jezuïeten in de Republiek. Herhaling van plakkaten wijst erop dat een vorige uitgevaardigde bepaling door de overheid geen succes heeft gehad. 

I. JEZUÏETEN EN DE FAMILIE PEIJMA (ca. 1592-1641)
Voor de beschrijving van katholiek Dokkum in de periode 1592-1775 zijn we in hoge mate afhankelijk van de verslagen van paters jezuïeten. Deze groep priesters is opgericht door de voormalige Baskische edelman Ignatius van Loyola (1491-1556) en als zogeheten ‘sociëteit’ in 1540 door de paus erkend (vandaar de afkorting S.J.: societas Jesu).  Het oorspronkelijke doel was om de paus te helpen de bekering van islamieten in Palestina, maar toen dat al snel onbegonnen werk bleek, concentreerde de orde zich op een katholieke reformatie met vorming van leken en beteugeling van het protestantisme als aandachtspunten.  

 In 1842 verscheen Verhaal van de verrigtingen de Jezuïeten in Friesland, door pater Willebrordus van de orde der ‘jhezuïeten’. De uitgave – gebaseerd op in het Latijn gestelde maar niet meer teruggevonden – dagboekaantekeningen van de in Friesland tussen 1619 en 1637 rondtrekkende jezuïet Willebrord van der Heijden – is in het Nederlands bezorgd door H. Amersfoort en U.A. Evertsz., gedrukt te Leeuwarden bij J.W. Brouwer. Daarnaast is er een  archief van de Nederlandse jezuïeten; dat gebruikte ik in 2004, maar ik moet hier vermelden is dat dit in 2016 vanuit Nijmegen (Berchmanianum) overgebracht naar het Katholiek Documentatie Centrum (KADOC) behorend bij de Katholieke Universiteit in Leuven, dit na een fusie van de ordesprovincies Nederland en Vlaanderen en het tegelijkertijd verplaatsen van het archief van de sociëteit in een universitair milieu.

Vooraf zij de lezer gewaarschuwd: de inhoud is vanuit het perspectief van katholieke missionarissen geschreven en dus gekleurd. Anderzijds behoeven we daarmee niet deze bron terzijde te schuiven vanwege de informatie die deze biedt.

Rond 1560 liet de rooms-katholieke betrokkenheid in Friesland, dat op dat moment naar schatting 360 parochies telde, het nodige te wensen over. Willem van de Lindt (Lindanus), aartsdiaken van het bisdom Utrecht schrijft in 1558 over Harlingen als een ‘licht ontvlambare stad’, terwijl Dokkum wordt aangeduid met het weinig vleiende ‘zeer deplorabel’. Een verklaring ervoor heeft Van der Lindt ook: in de twee decennia ervoor zijn ‘pastoors zonder examen’ aangesteld. Hij besluit een aantal jaren later enkele jezuïeten voor Friesland te vragen. Rond 1580 was er helemaal geen katholieke infrastructuur meer. Het verbod op pauselijke ceremoniën van 30 maart 1580 is in Fryslân de eerste tien jaar niet overtreden. Meer dan 170 priesters zijn uitgeweken. De kerkelijke betrokkenheid van katholieken is ook in Dokkum en omgeving snel gedaald. Vanuit de Zuidelijke Nederlanden hadden vier paters in 1592 verkenningen uitgevoerd in de Republiek en twee hadden in 1593 Friesland bezocht. Guilielmus (Willem) De Leeuw werd in Dokkum tot twee keer toe gevangen genomen. 

Uit de hierna vermelde tekstfragmenten verneemt men hoe in 1596 en 1597 troepen onder leiding van Idsard Grouestins en Michiel Habius de papisten in Dokkum mochten verstoren op last van Gedeputeerde Staten. Grouestins wordt in genoemde editie uit 1842 in een voetnoot geïdentificeerd als de in 1603 aangestelde grietman van Menaldumadeel, Habius schijnt een verschrijving te zijn van Haghius of Haghe, die in de slag bij Boxum in 1586 een gevangene geweest is en in 1594 aanwezig was bij het beleg van Groningen.

Bij de verstoring in Dokkum moet men denken aan 1596, en dan tegen het einde van het jaar, want ‘de zaak is niet lang uitgesteld’. Op 6 januari 1597 is het huis van Tzietse Peijma  omsingeld, bezet en doorzocht. Tzietse was de zoon van Sijbe Peijma van Lioessens. Pater De Leeuw was ook in het huis van Tzietse. Deze probeerde De Leeuw te beschermen, maar trapte in een list. Zodoende werd De Leeuw twee dagen in de stadsgevangenis van Dokkum opgenomen, waarnaar hij naar Leeuwarden werd overgebracht. 

Tekstfragment I, II en III zijn ontleend aan de editie van 1842. Ik gebruik hierbij de hoofdletters, de cursiveringen en de spelling zoals die in de gedrukte bron staan. In de tekst staan tussen haakjes de verwijzingen naar aantekeningen (voetnoten), die ik deels opneem.

[su_quote]TEKSTFRAGMENT I: 
[p. 27 1596] 
‘…WILLEM DE LEEUW vooral wendde in den jare 1593 bijzondere moeite aan, om de regtzinnige Edelen op het platteland van Friesland, en de burgers in de steden in het geloof te bevestigen; maar nog veel voortreffelijker deed hij dit ten behoeve der burgers van Dokkum. Derwaarts werd de beroemde man genoodigd door Heer TZIETSE PEIJMA (35) en deszelfs echtgenoot TRIJN LIJAUKEMA, eene hoogadelijke en vol ijverige vrouw; talrijke toehoorders vermeerderden het gerucht van den welsprekenden en gevalligen man; de vruchten van zijn predikatien en bijzondere gesprekken waren zoo overvloedig, als men wenschen konde, zoodat onder het gemeen de spraak begon te gaan, dat men den Priester uit de stad moest verjagen, of dat binnen korten tijd alle burgens [sic GB] Paapsgezind zouden zijn; weshalve IDSARD GROUESTINS (36) en MICHIEL HABIUS (37), die daar het bevel voerden over de troepen, het zij uit hebzucht of uit bitterheid tegen het Catholiek geloof, door middel van een smeekschrift van de Gedeputeerde Staten de vergunning verkregen hebben
[p. 28 1597]
om de Papisten te verstoren. En niet langen tijd is de zaak uitgesteld; den 6 Januarij 1597 omsingelen, bezetten en doorzoeken zij het huis van Heer PEIJMA met soldaten. Onder de anderen stond daar WILLEM DE LEEUW, hun nog niet van aangezigt bekend, en gaf zijnen naam op, met de overigen, welke dienen moest voor de boete, die men naderhand zoude invorderen. terwijl men zich nu naar verschillende kanten rigtte om den Priester op te zoeken, vroeg een der krijgslieden, die niet tot de gemeenen behoorde, PEIJMA zeer innemend, of hij in zulk eene radeloosheid ook iets van hem verlangde? maakte hij zich beangstigd voor den Priester, die zoude onder zijn geleide buiten ’s huis gebragt en beschermd worden. PEIJMA, die juist bijzonder hierop bedacht was, antwoordde: Daar is de man; red hem en gij zult ondervinden, dat gij mij eene dienst gedaan hebt. Toen openbaarde zich plotsling de valschaard en zeide, de hand aan den Pater slaande: Gij moet naar de Kapiteins. Deze geleiden vol vreugde hunnen gevangene eerst naar de Stadsgevangenis, twee dagen later naar Leeuwarden, op welke reis de geestige Vader het vervelende schipzitten aardig verhielp. Onder anderen had hij de volgende fijne scherts. Een zeker schipper, welke den kapitein van het schip, die DE LEEUW overbragt, ontmoette, vroeg hem met wat voor soort menschen of dingen hij voer? Deze antwoordde zeer geschikt om den lach gaande te maken: Ik vaar met geestelijk vleesch. Toen vervolgens de personen op het schip reeds op het punt waren dit te verlaten, en onder elkande-
[p.29]
ren zeiden, dat hun nooit tevoren de reis zoo kort of ligt was gevallen, liet de Pater, die spotternij nog gedachtig hierop volgen: Geen wonder ! geestelijk vleesch bezwaart het schip niet.
In den kerker bleef hij tot den eerstvolgenden 22 Februarij, toen hij zelve zonder losgeld ontslagen is, doch de man, die hem geherbergd had, is met 300, de meesten die hem gehoord hadden met 100 Karels guldens (38). WILLEM DE LEEUW is geboren te Dordrecht, overleden te Utrecht, in den ouderdom van 55 jaren, den 17 Julij 1612 en te Utrecht in het klooster Jeruzalem (39 en 40) begraven.[/su_quote] [su_quote]TEKSTFRAGMENT II:
Aantekeningen 35, 36, 37 en deels 38 (passend bij tekstfragment I)
Hieronder volgen de aantekeningen 35, 36, 37 uit de uitgave; aantekening 38 neem ik deels over, 39 en 40 laat ik achterwege.

[p. 227, bij blz. 27]
(35) Volgens de geschrevene Geslachtregisters van SIJBOLT VAN ADELEN, vervolgd door PIJBO VAN ALBADA, (thans in het bezit van het Friesch Genootschap [bedoeld is dus 1842 GB] bl. 264, was TZIETSE PEIJMA de zoon van SIJBE PEIJMA van Lieussens [sic.GB], en had tot zijne eerste vrouw TRIJN LIJAUCKEMA, het zevende kind van SCHELTE LIJAUCKAMA, en diens derde huisvrouw JEL DEKAMA. Door dit huwelijk was TZIETSE dus de zwager van JARICH LIJAUCKAMA [etc. .GB]. Na het kinderloos overlijden zijner echtgenoot hertrouwde PEIJMA met CATHARINA of TRIJN VAN DER MEULEN, zoo als blijkt uit het verhaal van onzen Schrijver op het jaar 1634, bl. 120.

(36) Twee personen, genoemd IDZARD VAN GROUESTINS, komen voor in A. FERWERDA’S Wapenboek, D. I. bl. 52. Veelligt is hij dezelfde als de Grietman van Menaldumadeel,  die aangesteld werd in 1603, en later nog voor korten tijd het bevel voerde over eenige krijgsknechten. Zie VAN SMINIA, Naamlijst der Grietmannen, bl. 180. Ook kan hier misschien in aanmerking komen de KAPITEIN GROUESTINS, die bij SCHWARTZ, D. IV bl 737 genoemd wordt.

(37) De Schrijver, die ter dezer plaatse op de geschrevene aantekeningen van anderen moest afgaan, vergiste zich in den naam van den tweeden Overste; deze was niet HABIUS, maar HAGHIUS, of liever, HAGHE of HAEGH. Hij komt voor als gevangene in den slag te Boxum, in 1586, (VERVOV bl. 33) voorts bij SCHWARTZENBERGH D. IV, bl. 707 op het jaar 1588; nogmaals bl. 797. op het jaar 1592, wanneer

[p. 228, bij blz. 27, 29]
hem zekere som gelds toekwam voor achterstallige soldij; ook was hij aanwezig bij het beleg van Groningen 1594, volgens VERVOY bl. 55, 61, VAN REIJDT, bl. 232 [/su_quote]

(38) De noot neem ik (GB) hier niet op. De gehele bladzijde in de editie van 1842 vormt een uiteenzetting over de waarden van diverse bedragen. Vervolgens last de editeurs een opsomming in (blz. 228-240) van diverse bepalingen van de Staten-Generaal, de Staten van Holland en Friesland tegen de ‘Roomsch-Catholieke Religie en het verblijf der Jezuieten’ van 1595-1638. 

Voor ons is de aantekening op p. 231 van belang, dat op 10 Julij 1596 een “Ordonnantie in Friesland, om het plakkaat tegen de Jezuieten en derzelve scholen, als ook tegen hen, die Universiteiten bezoeken, staande onder den Koning van Spanje’. Op p. 232: 16 nov. 1596 hernieuwing van het plakkaat van 1594, met bijzondere melding van de Jezuïeten; 8 apr. 1597 nog een keer hernieuwing. Commentaar van de editeurs: ‘Dit verbod was dus uitgevaardigd kort na het voorgevallene met Pater DE LEEUW te Dokkum.  

Guilelmus de Leeuw is minstens tot 1594 als zielzorger in Dokkum actief geweest, daarna tot begin 1597 ook nog in Friesland gebleven, waar hij zoals we zagen bij de familie Peijma logeerde. Het duurt een aantal jaren voordat we weer van een jezuïet in Dokkum of omgeving horen. Dat wijst erop dat het katholicisme in Dokkum het moeilijk had,  daarnaast blijkt uit berichten elders dat de jezuïeten in de Republiek niet gewenst waren. Met name na het einde van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) laait de vervolging weer op. In Dokkum wordt enkele jaren later Gregorius van Bronckhorst SJ genoemd. Er zijn twee gegevens van hem: enerzijds dat hij van 1630-1633 in Dokkum of minstens in Friesland geweest is en op 7 augustus 1633 te Leeuwarden stierf en in het familiegraf van de Dekema’s werd begraven; anderzijds is er ook een bericht dat hij zich in 1632 te Dokkum gevestigd heeft ten huize van de familie Peijma.   

Rond 1636 is Cornelius Sarcerius SJ in Dokkum bekend en na 1636 Nicolaus Crebs SJ. Over de laatste vermeldt het missieverslag van de jezuïeten, dat deze rond 1634 deels in Sexbierum, deels in Dongeradeel bij Tzietse Peijma en Gerryt Witsma is geweest:

[su_quote]TEKSTFRAGMENT III:   
[p. 134]
het jaar des Heeren: 1634
In Friesland zijn 8 arbeiders geweest: (….) Pater NICOLAAS CREPS deels bij den Edelen Heer LIJAUKEMA op Sexbierum, deels bij de Edele Heeren TZIETSE PEIJMA en GERRYT WITSMA (137) in Dongeradeel  

Deel van aantekening: 137 op blz. 283:
(137) GERRIJT VAN WIJTSMA, is vrijer, 31 jaren oldt sijnde, gestorven tot Birdaerdt, ende aldaer in de kercke begraven  (….)  GERRIJT was dys de broeder van DOROTHEA, de vrouw van BAUE ROORDA, na wiens dood de Paters Jezuieten bij voorkeur hun verblijf bij deszelfs schoonbroeder schijnen gehouden te hebben (…) [/su_quote]

In genoemd verslag van de jezuïeten vinden we nadien niets meer van de familie Peyma. Voor een overzicht van latere jezuïeten verwijs ik naar een overzicht in Geschiedenis van Dokkum. De familie heeft zich met name ingezet voor het behoud van de relieken. Echter de relieken raken overal verstrooid. Eén passage past in dit artikel: de jezuïet Franciscus Mijleman (1610-1687), die in de Groninger Ommelanden ongeveer 25 jaar werkzaam is geweest, heeft in 1664 in manuscript Ommelands-eere vastgelegd hoe de relieken hun omzwervingen overleefd en in Dokkum waren teruggekeerd in ieder geval na 1632, waar Mijleman ze ‘onlangs’ met eigen ogen had aanschouwd:

[su_quote]TEKSTFRAGMENT IV: 
Noch word aldaer gethoont een stuck van ’t beckeneel van sijn heilig hooft met een casufel ende choorkap van seer vremde stof, dewelcke juweelen van ouder tot ouder, van handt tot handt, trouwlijck door alle de troublen ende perijckelen aldaer bewaert, noch onlancx ick bij der hand heb gevat.(3)[/su_quote]

In de loop van de tweede helft van de 17de eeuw en in de volgende eeuw zijn die relieken weer overal verspreid. 

II : JEZUÏETEN IN DOKKUM 1641-1776
Vanaf 1641 tot heden is een priester voor de katholieken  beschikbaar geweest, tot aan 1776 nagenoeg ononderbroken een jezuïet. 

Van Piet de Haan, kenner van onder meer kadastraal Dokkum, komen de gegevens in deze en de volgende alinea. Naar aanleiding van mijn vermelding in de Geschiedenis van Dokkum dat pater Tax in 1676 een eigen oratorium gevestigd had in het bovenste gedeelte van ‘Het Hooghuis’(4) berichtte hij mij dat er in Dokkum wel drie panden waren op verschillende locaties het Hooghuis worden genoemd.(5) In een proclamatie van 1588 wordt de familie Peijma bij een verkoop van een pand aan de Hoogstraat als naastligger genoemd.

Probleem is dat de familie Peijma ook aan de westzijde van de Koningstraat een pand op een groot perceel in bezit had [Kad. 1832: A499]. In 1653 kochten koopman Jelle Jelles en Gaatske Rispens echtelieden het pand waar nu ongeveer de R.K. Kerk staat en het verkochten het in 1697 aan de ‘here jonker Johan de Wolff en mevrouw Theodora Louisa van Steernze echtelieden op Ropta onder de clockslag van Metslawier in Oostdongeradeel’. De Haan: ‘Of Jelle Jelles en zijn vrouw RK waren, is mij niet bekend maar ze trouwden in 1649 voor het gerecht.’ In 1682 wordt een huis verkocht dat achter het Groothuis staat. Dit Groothuis staat op dezelfde locatie als Het Hooghuis. Het kan best zo zijn dat het pand wel de naam Groothuis of Hooghuis had maar dat het in de akten vóór 1682 zo niet genoemd wordt en dat is beslist niet uitzonderlijk. De eerste keer dat De Haan bij het Hooghuis de combinatie van straatnaam en naastliggers tegengekomen is, is pas in 1739.  

In de periode van 1637/1640-1670 is er nog een tweede jezuïet als missionaris aangesteld zijn voor de grietenijen Dongeradeel, Dantumadeel en Kollumerland, tezamen ook wel Dokkumerland genoemd. Een precieze kerkelijke afbakening bestond toen nog niet, maar was wel in wording. De onrust van het mobiele missiewerk in Friesland in 1689 plaats gaan maken voor de regelmaat van de zielzorg vanuit de statie met een bepaalde schuilkerk in een bepaalde plaats. Joannes van Rode SJ (1687-1708) kon zich aanvankelijk in betrekkelijke rust wijden aan zielzorg en missiewerk. In maart 1708 werd hij echter op last van de Staten verbannen uit Dokkum en Friesland. In 1709 was er een nieuwe jezuïet, Martinus van Susteren . Ook hij moest zijn werk staken. Ditmaal in 1720 als gevolg van een plakkaat dat verordonneerde dat jezuïeten in de Republiek moesten worden vastgezet. Het tot 1727 voor er weer een jezuïet aantrad, Josephus Vermeulen uit Mechelen (1727-1732). Er volgde nog een aantal en in de laatste jaren tot 1776 had de statie Dokkum zelfs twee jezuïeten.

In 1776 was het echter definitief einde verhaal voor de jezuïeten. Niet alleen was hun orde officieel opgeheven door de paus, maar de Staten van Friesland namen ook op 16 maart 1776 een resolutie aan, waarbij alle jezuïeten werden uitgewezen en bovendien werd bepaald dat nieuwe priesters afkomstig moesten zijn uit de Republiek, landschap Drenthe of de Generaliteitslanden.

III OMVANG STATIE DOKKUM (ca. 1776-1809)
Hoe relevant is de opstelling van Peijma en later De Wolff gebleken: hebben de Friese katholieken in Dokkum voldoende eigen kracht gehad om het katholicisme te handhaven? 

Nodig is daarvoor het levend houden van de traditie zoals de marteldood van Bonifatius, het kunnen bijeenkomen van katholieken om de mis te vieren. Als ik naar de aantallen gelovigen en de omvang van de statie zie, meen ik dat het overleven van het katholicisme mede te danken is aan de import van katholieken van elders, met name vanuit uit Westphalen. Eerder schreef ik dat we dat uit doopboeken – uit 1728 de eerst bekende – namen van Nederlandse en Franse komaf.(6) In 1760 zijn daar nieuwe namen bij. We moeten met name denken aan linnenwevers en lapkepoepen.(7) In 1778 staan op de plattegrond van Smedema de ‘Roomsche’ kerk nog aangegeven (zie papieren versie p. 24). 

Omdat er in die twee eeuwen toch niet altijd duidelijk is hoe geografisch gezien er een afbakening is van een statie, gebruik ik bij wijze van verkenning gegevens uit de omschrijving die de parochie Dokkum in 1855 op papier van de aartsbisschoppelijke kanselarij kreeg. Daarmee is retrospectief te reconstrueren welk gebied vanuit Dokkum met een katholieke priester kerkelijk bediend werd. Dat gebied neem ik als leidraad bij een analyse van de volkstelling van 1809, die op last van de landelijke overheid gehouden is en die men kan beschouwen als een religietelling. het is destijds aangeboden aan Lodewijk Napoleon. Op grond van die gegevens kan men het numerieke aandeel van het rooms-katholicisme in grofweg de huidige gemeente Noardeast-Fryslân inclusief Dantumadiel en Achtkarspelen bepalen.  

Op 16 maart 1855, twee jaar na het herstel der hiërarchie, zijn in een brief van de aartsbisschop van Utrecht (no. 109)  de grenzen van de parochie vastgesteld waarvan een kopie aanwezig is in het SANOF in Dokkum bevindt (arch. no 37/17): 

[su_quote]TEKSTFRAGMENT V:
no 109. Grenzen van de Parochie Dokkum. Dekenaat Leeuwarden. 
van den H. Martinus en H.H. Bonifatius en Gez. opgericht bij acte van Z.D.H.J. Zwijsen van den 16 Mrt. 1855 No. 365.

Deze Parochie omvat behalve het eiland Schiermonnikoog ook alle voormalige Grietenijen, namelijk de Grietenij Oost-Dongeradeel, West-Dongeradeel, Terwerderadeel (typefout in de brief; bedoeld is Ferwerderadeel, GB), Dantumadeel, Kollumerland, Achtkarspelen, het gansche noorden van Friesland vanaf ingesloten Birdaart, langs de Noordelijke grenzen van Hallum, Vrouwenparochie, Noordzeewadden. Langs het Dekenaat van Groningen omvat zij hetgeen westelijk is gelegen van de Vischvlieterbrug evenzoo hetgeen westelijk is gelegen van de Strooboscherburg gelegene, volgende aan deze kant de Provincie-grenslijn tusschen Groningen en Friesland. Vervolgens van het oosten naar het zuiden oimvat zij langs de zelfde grenslijn de streek lands tot aan de zoogenaamde Vriesche-Palen. Van hier strekt zij zich uit langs een lijn, getrokken langs het dorp Oostermeer, ingesloten totaan het Bergumermeer.
       Parochiekerk-de kerk van den H. Martinus bij de R.K. van Dokkum thans in gebruik.[/su_quote]

Deze omschrijving uit 1855 representeert feitelijk de toestand vanaf omstreeks 1620-1630, in ieder geval vanaf 1670 wanneer er Dokkum en ‘Dokkumerland’ weer één statie is. We moeten dan ook de gegevens zoals we die uit diverse bronnen vernemen over communicanten (katholieken vanaf ca. 12 jaar) of paschanten (mensen die hun Pasen houden, dat wil zeggen ter kerke gaan) interpreteren over dit gebied van de stad Dokkum en 72 dorpen tezamen.

In Dokkum en omgeving hebben de leden van de sociëteit van jezuïeten (op 1720-1722 na) gewerkt. In heel Friesland waren in 1689 11 seculiere priesters (wereldheren), 8 jezuïeten, 8 minderbroeders ofwel franciscanen en 1 predikbroeder ofwel dominicaan, in totaal 28 priesters. Zij hebben ‘betrekkelijk rustig kunnen arbeiden’; uit Dokkum is alleen pater Josephus Vermeulen SJ is in 1732 nog verbannen geweest. Vanaf 1776 was als pastoor in Dokkum een priester van de seculiere clerus, meestal één, soms twee. Voor een volledig overzicht zie Geschiedenis van Dokkum, blz. 428.

Op blz. 234 van genoemd boek is een kaartje afgebeeld met de omvang van statiegrenzen rond 1750, destijds door chartermeester J. Visser van het toenmalig Rijksarchief in Leeuwarden samengesteld. In de papieren versie van dit artikel ziet men op p. 25 een kaartje met de spreiding van katholieken (cartografie Theo Delfstra) rond 1796.

Naast boven vermelde parochieomvang uit 1855 wil ik hier in deze digitale versie een ander gegeven voor het voetlicht brengen: de volkstelling van 1809, in dit geval beter te omschrijven als een religietelling (‘inwoners en hun godsdienstige gezindheid’) aangeboden aan Lodewijk Napoleon. Het vormt derhalve een aanvulling op genoemde kadertekst (Geschiedenis van Dokkum, blz. 291). Deze exercitie is betrouwbaarder dan verslagen van de geestelijken. 

De lezer kan de uitslag per gemeente en dorp voor heel Nederland, dus ook voor de gemeenten en dorpen van Friesland, nalezen in het boek van J.A. de Kok O.F.M. Nederland op de breuklijn Rome-Reformtie. Numerieke aspecten van protestantisering en katholieke herleving in de Noordelijke Nederlanden (1580-1880), Assen 1964. Ik ontleen daaraan voor Dokkum en omgeving de grietenijen/gemeenten p. 362-374.

[su_quote]BEWERKT TEKSTFRAGMENT VI:  
Achtkarspelen 10 dorpen: 0 r.k. op 5009 inw. 
Dantumadeel 12 dorpen: 113 r.k. op 4485 inw. met Rinsumageest 76 r.k. op 599 inw., de rest  11 of minder.  
Dokkum 1 stad: 276 kath. op 3167 inw.
Ferwerderadeel 11 dorpen:  18 kath. op 5401 inw, met Ferwerd 16 kath.
Kollumerland en Nieuw-Kruisland 7 dorpen: 8 r.k. op 4178 inw.
Oostdongeradeel: 13 dorpen: 25 r.k. op 4705 inw., de meeste r.k. in Nijkerk: 9, rest verspreid
Schiermonnikoog: 1 dorp: 2 r.k. op 1051 inw.
Westdongeradeel: 14 dorpen: 10 r.k. op 4734 inw., verspreid.[/su_quote]

Ik kom zo op 69 van de 72 of 73 (afhankelijk van de vraag of men Dokkum zelf ook mee tellen). Katholieken uit kleine stukjes Smallingerland en het Bildt die later binnen bovengenoemde parochieomschrijving van 1855 zouden vallen zijn in 1809 op één hand te tellen. In 8 genoemde grietenijen/gemeenten met 69 woonplaatsen tel ik 452 katholieken, maar omdat het een volkstelling is weten we niet of de katholieken daadwerkelijk volgens de kerkelijke opvattingen ‘hun Pasen houden’ ofwel kerkelijk actief zijn. Het aantal inwoners van deze acht gemeenten bedraagt: 32.730. Dus de helft van de katholieken is woonachtig in Dokkum, daarna komt Rinsumageest met 76 en de rest is 16 of minder. Mocht men echter het dorp Hallum (in 1809 met 1606 inwoners het grootste dorp, met 2 katholieken willen aftrekken (bovenvermelde  beschrijving van 1855 geeft daartoe aanleiding): dan komt men op 68 woonplekken met 31.124 inwoners).  

IV ALLOCHTONE KATHOLIEKE FAMILIES
Vóór 1700-1730 is nog nauwelijks sprake van import van katholieken van elders. Het eerste doopboek uit Dokkum stamt uit 1728 bevat een aantal Nederlandse en Franse namen. Het aandeel katholieken in Dokkum stijgt daardoor nauwelijks. Pas rond 1770 kwamen pas families van kooplieden uit Westphalen, die al waren gedoopt. Zij verdeelden zelfs voor hun handel en vestigingen de steden in de Republiek onderling. Zo ging de ene familietak naar Bolsward of Sneek, de andere naar Leeuwarden. Door huwelijken onderling werden juist steden als Sneek, Leeuwarden, Bolsward, Franeker en Dokkum centra van katholieke middenstanders, waaronder lapkepoepen. Zij trouwden met geloofsgenoten die ook uit Duitsland kwamen. Wie tegenwoordig via tresoar.nl of allefriezen.nl naloopt ziet in Dokkum namen als Becker, Vollmer, Stockmann, Demes, Heeger, Bary, Vogt, Wüst rechtstreeks afkomstig uit Duitse gebieden ofwel uit die gebieden via andere Friese steden.(8) Autochtone Friese katholieken moet men eerder in Friese dorpen zoeken, maar dan ten zuiden en westen van de lijn Harlingen-Leeuwarden-Warga-Wolvega. Aukes heeft in 1941 al een publicatie het licht doen zien over katholieke Friese geslachten, waarin hij ook niet-Friese katholieke geslachten meeneemt. Wie via diverse jaargangen van de (katholieke) Pius-Almanak naar parochiegegevens ‘sneupt’ of een Rooms Frysk Almenak for it jier 1921 vindt de niet-Friese kerk- en armbestuurleden en andere verzuilde katholieke organisaties, die ik gebruikt heb,(9) vooral in grotere Friese steden, en de Friese bij de dorpen van de Friese katholieke enclaves. Waarschijnlijk waren de vervolgingen daar minder geweest dan in het noorden en noordoosten van de provincie. In Dokkum vestigden zich vooral middenstanders, waarbij de ene familie meer dan de andere de economie belangrijker vond dan geloof, ook al had men daarnaast alles over voor de kerk. Voor de katholieken gold dat zij na 1796 evenals andere kerkgenootschappen min of meer onbekommerd hun godsdienst konden uitoefenen. De betrouwbare telling uit 1809 is een graadmeter van de stand van zaken.  

BRONNEN EN BEKNOPTE LITERATUUR
– Aukes, Henk, Katholieke Friese geslachten, Groningen 1941.
– Bary, E.H. (Guus), ‘Katholiek Dokkum vanaf de Reformatie. In en om de statie en parochie van de heilige Martinus, de heilige Bonifatius en Gezellen te Dokkum’, in: Meindert Schroor [e.a.], Geschiedenis van Dokkum, hart van noordelijk Oostergo, Dokkum/Leeuwarden 2004, 168-171, 228-233, 291-293, 332-335, 368-373, 406-409, 426, 428 (titel is verzamelnaam van over diverse hoofdstukken ingedeeld artikel).  
– Bary, Guus (red.), ‘Linnenwevers in Noordoost-Friesland. Enkele aspecten van een beroepsgroep’ (themanummer: Vlasteelt en linnenweversfamilies in Noordoost Friesland’) = De Sneuper. Officieel orgaan van de Historische Vereniging Noordoost-Friesland 22 (2008) aflevering 4, 28 oktober 2008, 46-79 (Aanvulling: Guus Bary, ‘Nogmaals linnenweversfamilies. Enkele opmerkingen en correcties’, in: De Sneuper. (etc.) 23 (2009), aflevering 1, maart 2009, 66-67).
– Buursma, Albert, Middenstand in Dokkum. Daar is meer te koop als spieringen en granaeten, Dokkum 2008. 
– Hoeck s.j., F. van, Schets van de geschiedenis der jezuïeten in Nederland, Nijmegen 1940.
– Kok o.f.m., J.A. (Jan) de, Nederland op de breuklijn Rome-Reformatie. Numerieke aspecten van protestantisering en katholieke herleving in de Noordelijke Nederlanden 1580-1880, Assen 1964.
– Lenarduzzi, Carolina, Katholiek in de Republiek. De belevingswereld van een religieuze minderheid 1570-1750, Nijmegen 2019.
– Mijleman s.j., Franciscus., Ommelands-Eere, ed. Pathuis: ‘Het handschrift “Ommelands-Eere” van pater Franciscus.
– Mijleman s.j., missionaris der Ommelanden 1639-1664′, in: Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland  7 (1965), 1-110.
– Post, P.G.J. (Paul), Het wonder van Dokkum. Verkenningen van populair religieus ritueel, Nijmegen 2000.

NOTEN
[1] Bary, ‘Katholiek Dokkum’, in: Geschiedenis van Dokkum,  p.168-171, 228-233, 291-293, 332-335, 368-373, 406-409, 426, 428.
[2] Vooral voor de twintigste eeuw leze men Post, Wonder van Dokkum, passim.
[3] Mijleman, Ommelands-Eere ed. Pathuis p. 38. ook geciteerd bij Lenarduzzi p. 193.
[4] Geschiedenis van Dokkum, 229.
[5] Veel dank aan Piet de Haan voor de mailwisseling tussen ons. Dit geldt met name voor een constructieve mail van Piet de Haan aan ondergetekende, 6 april 2021, die ik in mijn verhaal verwerk.
[6] Geschiedenis van Dokkum, 291-293
[7] (zie Sneuper  2008, afl. 4 met correcties en aanvullingen 2009, afl. 1 en een verslag op de blogspotsite van lezing 8 november 2008 in Ee). 
[8] Zie: Buursma, Middenstand in Dokkum, passim. Via de site van www.allefriezen.nl kan men de familienamen reconstrueren.
[9] Bary, in: Geschiedenis van Dokkum, 368, 371.

  One Response to “Rooms-katholieken in de Bonifatiusstad”

  1. LS,
    de opsomming van de families uit nu Duitse gebieden is naar mijn mening niet compleet. Ik heb veel van deze Duitse voorouders die in of rondom Dokkum woonden en met een naam welke nog nauwelijks als Duits is te herkennen. Bijvoorbeeld de naam van de familie Bruns, de voorouders van mijn moeder, werd in 1811 Bruinsma. Wat ook opvalt is dat deze mensen vaak een gemengd huwelijk aangingen en Katholiek bleven. Ik verwijs u graag naar mijn website.

     

 Leave a Reply

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.