Recent was ik met de familie in een comfortabele waterwoning op vakantiepark Landal Esonstad in Oostmahorn/De Skans, niet ver van de roots van mijn familienaam, Ezumazijl.
Van daaruit is het mooi wandelen langs de zeedijk of fietsen langs de prachtige dorpen van Noordoost-Friesland. Een wandeling naar Ezumazijl bracht ons weer bij de gedenksteen van 1671 die nog niet zo lang geleden is teruggeplaatst maar door de weersomstandigheden nu al heel erg smerig is. Ik heb er al eerder contact over gehad met een journalist van RTVNOF, die vervolgens met ons oud-bestuurslid Gerrit Bouma van Stichting Waterschapserfgoed is gaan kijken. In het voorjaar zou het schoongemaakt worden… Misschien dat de namen van Philippus van Humalda en Georg thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg en hun zoons Frans en Wilko dan weer leesbaar worden.
De volgende dag fietsten we langs de Alddyk, de vroegere zeedijk met de Wadden maar nu een slapersdijk, via Anjum, Paesens (zeemijnmonument), Moddergat, Wierum (de mooie kerk aan de zeedijk) en terug via Hantum (met de boeddhistische tempel/stoepa), Dokkum, Metslawier en Morra.

’s Anderendaags toog ik op de fiets in mijn eentje richting Ee, via de buurtschappen Aldterp (waar Hans Wiegel woonde en je de Obma sate hebt) en Tibma (ook mooi op een terp gelegen, waar de voormalige Hobbema state gestaan heeft). Even verderop moet de Humalda state gestaan hebben.
Op de terp van Ee, met de kerk in het midden, liep ik even een rondje op de Omgong (waar in het voormalige woonhuis van Foeke Sjoerds de steen van 1613 is teruggeplaatst) en zag dat de kerkdeur open stond. Ze waren bezig met het behandelen van de muren, waar om de paar jaar vocht en zout doorheen komt. Ik kon mooi wat betere foto’s maken dan ik al had van de rouwborden van de families Van Meckema, Van Wytsma (katholiek!), Van Humalda en Van Bawema.
Pronkstuk is de epitaaf van Snelliger van Meckema, die op jonge leeftijd stierf. Het is gemaakt van duur Toscaans cararamarmer, waarschijnlijk door een zoon van de beroemde Hendrick de Keyser, Pieter, in het jaar 1627.
Na een praatje met de bouwvakkers en enkele omwonenden vervolgde ik mijn tochtje via Weerdeburen en het Mallegraafsgat (genoemd naar de malle Ierse graaf Clancarty) richting Kollum. Dat leek me een interessante route omdat mijn voorvader Jochum Geerts (een linnenwever) rond 1650 ooit vanuit Kollum naar Ee verhuisd is.
Bij de Kollumer Martinuskerk in het centrum ontmoette ik mederedacteur Jacob Roep, die toevallig in de buurt was. We bespraken o.a. wat ideeën over reisverslagen van Friezen naar het buitenland en niet-Friezen door Friesland.
Op de mooie website over deze Egodocumenten wordt ook Philippus van Humalda genoemd, die rond 1616 geboren werd in Ee als zoon van Frans van Humalda en Ebel van Meckema (zus van Snelliger van het epitaaf en wier rouwbord uit 1667 in de kerk van Ee). Er wordt melding gemaakt van een verslag van Lodewijk Huygens (1631-1699), de niet zo bekende zoon van de beroemde dichter Constantijn Huygens. De naam kwam mij wel ergens anders bekend van voor, en ja hoor, ik blijk het boek met het reisverslag al sinds het uitkomen in 2005 ongelezen in de boekenkast te hebben staan. Het is een uitgave van de Linschoten Vereeniging (deel 103), een geannoteerde vertaling/transcriptie van het Spaanse journaal, een dagboek, van Lodewijk Huygens. Tijd dus om het boek eens te gaan lezen en met name te letten op wat Van Humalda zoal deed. Hieronder een samenvatting.
Op voorspraak van zijn vader reisde Lodewijk Huygens in 1660 naar Madrid, als onbezoldigd gentilhomme (een soort assistent), in het gevolg van een gezantschap van 90 personen dat namens de Staten-Generaal was afgevaardigd. Het was de allereerste officiële missie naar de voormalige vijand Spanje sinds het einde van de Tachtigjarige oorlog. Aan de ambassadeurs was de opdracht gegeven om koning Filips IV geluk te wensen met het huwelijk van zijn dochter met de Franse koning Lodewijk XIV. Dit huwelijk bezegelde de in 1659 tussen Frankrijk en Spanje gesloten Vrede van de Pyreneeën. En met de gelukwensen als aanleiding zou het gezantschap zijn voornaamste doel willen bereiken: het hernieuwen van afspraken over een aantal staatszaken.
Ze reisden per schip vanuit Hellevoetsluis naar Noord-Spanje en vervolgden per karossen hun reis naar Madrid. Er wordt verslag gedaan van audiënties bij de Habsburgse koning Filips IV, ceremonies en diplomatieke besprekingen. Ook gaan ze naar een toneelvoorstelling en een stierengevecht op Plaza Mayor.
De eerste keer dat Philippus Aebinga van Humalda genoemd wordt is als hij per schip aankomt in Hellevoetsluis en met kanonschoten verwelkomd wordt door de heren Godard Adriaen van Reede, vrijheer Van Amerongen en Nicolaes van Vlooswijck, op 20 oktober 1660.
Van Humalda was in de zomer van dat jaar gehuwd met Helena Sjucks van Burmania en namens Friesland gedeputeerde ter Staten-Generaal, die nu als een van de drie leidinggevende ambassadeurs naar Spanje ging. Hij zou, net als de andere Friese gedeputeerden, sterk onder invloed staan van de Friese stadhouder Willem Frederik van Nassau-Dietz, met wie hij inderdaad veel correspondeerde.
Al voor het vertrek naar Spanje had de Spaanse ambassadeur in Den Haag Van Humalda omschreven als dat hij tot éen van de belangrijkste adellijke families van Friesland behoorde, een timide geleerde persoon was met weinig fatsoenlijke manieren en zonder diplomatieke ervaring.
De heer Johan van Merode (1607-1666) reisde op het vlaggenschip van de kleine vloot van vier oorlogsschepen naar Spanje. Elke ambassadeur had zijn eigen schip en voor het vervoer van de 16 paarden (waaronder diverse grote Friese paarden), koetsen en resterende bagage was een vierde schip ingehuurd, onder schipper Cornelis Ghijsen van Royen. Huygens zat op een ander schip, de Middelburg, bij ambassadeur Godard Adriaan van Reede van Amerongen en kapitein Willem van der Zaen.
Op het schip van Van Humalda was de Zeeuw Adriaen Mangelaer de kapitein.
In het gevolg van Van Humalda was een aantal jonge Friese helpers meegekomen, zogenaamde gentilshommes, voor wie dit onderdeel van hun adellijke opvoeding was: Laes van Burmania (1638-1691, gehuwd met Juliana Agatha van Aylva en zwager van Van Humalda), Agge van Sixma (1636-1699), Petrus van Rosema (1639-1690 uit Kollum), Ritske van Unia (wiens zus Lutske van Unia met Lieuwe van Wytsma uit Ee getrouwd was) en Menno van Coehoorn (1641-1704), de later beroemde vestingbouwer!
Aangekomen via een woelige Golf van Biskaje in Noord-Spanje werd besloten dat Van Humalda vanuit Laredo als eerste naar Madrid zou reizen. Op 12 november 1660 krijgt hij de beste rijdieren voor zijn koets mee. Een deel van de koetsen werd ook met ossen getrokken (zes per koets), omdat die eigenlijk geschikter waren om mee over de bergen te trekken, via Burgos. Bijna al zijn mensen reden op muildieren. (Blz 140, kaartje route).
Onderweg werd overnacht in Villasante. Het valt Huygens op dat de huizen en herbergen waarin ze binnen treden vaak armoedig zijn en weinig meubels bevatten.
In Burgos wordt de kathedraal bezocht en op 21 november 1660 bezoeken de ambassadeurs het klooster Las Huelgas en wonen de paardenrennen bij. Een dag later bezoeken ze de burcht van Burgos.
Op 23 november gaat Van Humalda met een klein deel van zijn gevolg los van de twee andere ambassadeurs verder, die hem toch al regelmatig negeerden. Het lijkt er sterk op dat de twee wat flamboyantere ambassadeurs de noorderling niet zo waardeerden.
In een brief van 27 november aan Willem Frederik van Nassau, de Friese stadhouder, schrijft Van Humalda over zijn reis tussen Burgos en Madrid slechts over het stadje Lerma ‘twalick een cierlijck stadie is’ en over de Spanjaarden: ‘Het is recht quaetaerdich volck..’.

De andere ambassadeurs nemen de iets langere weg via Valladolid, om die mooie stad ook nog even te kunnen zien. In Alcobendas voegen de twee latere ambassadeurs zich weer bij de Friese ambassadeur.
In de hoofdstad Madrid worden de ambassadeurs ondergebracht in het huis waar de Franse ambassadeur, maarschalk Antoine de Grammont, gehuisvest was.
Er wordt ook direct contact gezocht met landgenoot Hendrik van Reede van Renswoude, die het gezelschap bijpraat over de gebruiken aan het Spaanse hof.
Op 17 december 1660 gaan ze voor de eerste keer op audiëntie bij de Spaanse koning Filips IV. Met de koningin werd door Van Merode in het Hoogduits gesproken.
Op 19 december volgt een audiëntie bij Don Luis de Haro. Vier dagen later bezoeken ze de graaf van Castrillo en de markies van Velada, evenals de ambassadeurs van Venetië, Quirini, en Denemarken, Lerche, en de Engelse resident, sir Henry Bennet.
Op Eerste Kerstdag wonen ze de Heilige Mis bij in de kapel van het koninklijk paleis, het oude Real Alcazar. Van Humalda veroorzaakt ophef door de hostie en het buigen te weigeren. Als Calvinist en Fries zou hij alleen knielen voor God, net als eerder Gemme van Burmania uit Ferwerd bij de inhuldiging van Filips II in 1555.
Daarna gaan ze op bezoek bij de Spaanse koningin, Mariana de Austria (Maria Anna van Oostenrijk), die ze een uurlang bekijken terwijl zij met acht hofdames en de nodige lakeien haar maaltijd nuttigt.
In de daarop volgende dagen worden bezoeken afgelegd bij de resident van Innsbruck, ambassadeur van Polen, markies Francisco Biboni, de hertog van Terranova, de graaf van Castrillo en de resident van Parma. Ook bezoeken ze de hertog van Alva, wederom sir Henry Bennet en de hertog van Medina de las Torres.
Oudejaarsdag 1660 volgt er een tweede audiëntie bij de koning en op 2 januari 1661 wensen ze de koningin Gelukkig Nieuwjaar. Ook de jonge prins Felipe Prospero van 3 jaar wordt binnengedragen.
De derde audiëntie bij de koning vindt op 7 januari 1661 plaats. Ze bieden hem een aantal memories aan, over zaken van de prins van Oranje, schulden van de Spaanse koning aan Amalia van Solms, de Akte van Neutraliteit en over de naleving van de Vrede van Munster.
Op 9 januari bekijken de ambassadeurs met al hun mensen het koninklijk paleis. Ze zien prachtige schilderijen van o.a. Titiaan (Christus die de kooplui uit de tempel jaagt) en Paulo Veronese (een vrouw die de voeten van Jezus wast). Ook hangen er diverse werken van Rubens. In de Salon de Comedias bewonderen ze een oogverblindend wandtapijt met de verovering van Tunis door Karel V tijdens de veldtocht in Afrika.
De volgende dag staat er een bezoek aan de resident van Genua, Grimaldi, op het programma, die in een mooi huis woont dat met tapisserieën van o.a. Rubens behangen is.
12 januari 1661 bezoeken ze het paleis El Buen Retiro en de bijbehorende tuinen, het Retiropark. Nadat Huygens eerst alleen met Van Amerongen naar El Escorial is geweest gaat hij op 17 januari 1661 met Van Humalda en Van Merode naar hetzelfde paleis. Ze worden daar op karig eten getracteerd: alleen appels en peren. Dit wordt als een belediging gezien, maar alleen Van Humalda neemt ook nog wat broden aan.
Vervolgens maken ze een uitstapje naar het stadje Toledo met een prachtig kasteel, kathedraal en een klooster.
Op 24 januari keren ze terug naar Madrid.
Tijdens hun verblijf in Madrid bezoeken Van Amerongen en de jonge Huygens samen met Van Humalda het koninklijke jachtslot El Pardo, op 14 februari 1661. Met ruim 10 man gaan ze er te paard naar toe. In het paleis hangen schilderijen van Bassano, Jeroen Bosch, Rubens en enkele Italianen.
Slechts een beperkt aantal zaken die ze aangekaart hebben bij de koning en Don Luis de Haro is beantwoord en de Staten-Generaal heeft al vrij snel door dat er weinig resultaat geboekt wordt. Er was overwogen met Spanje een verbintenis aan te gaan tegen de Portugezen, over de teruggave van Brazilië.
De drie geheime audiënties van Van Merode en Van Amerongen (zonder Van Humalda!) bij De Haro om een alliantie met de Spaanse koning te bespreken waren op niets uitgelopen. Inmiddels was in de Republiek ook raadspensionaris Johan de Witt al tot de conclusie gekomen dat dit geen zin had. In ruil zou dan het Spaanse leger in de Zuidelijke Nederlanden geholpen moeten worden tegen de Engelsen en Fransen.
Dat paste niet in de plannen van de raadspensionaris om een alliantie met Frankrijk en Engeland te gaan vormen. Bovendien had Spanje geen alternatief geboden voor het verlies van het Portugese zout, dat belangrijk was voor de Nederlandse haringindustrie. Dit had wel gekund met de zoutpannen van Punta de Araya in het huidige Venezuela.

In Amsterdam en Den Haag was men nu eerder geneigd tot vrede met Portugal en bereid genoegen te nemen met een geldelijke vergoeding voor het verlies van Brazilië. Er was nog een meningsverschil tussen de Amsterdammers en Zeeuwen maar dat werd in het voordeel van de Amsterdamse kooplieden beslecht, die in handel met Portugese havens meer toekomst zagen dan een wankele kolonie. Op 6 augustus 1661 werd een vredesverdrag met Portugal getekend waarbij een schadevergoeding van 4 miljoen cruzados en een Nederlands monopolie op de Portugese zoutvaart werd afgesproken.
De gezamenlijk aanpak van Barbarijse kapers en Franse kapers in de Middellandse Zee werd ook snel duidelijk. De Spanjaarden zegden alleen logistieke steun toe, geen schepen.
Op alle andere vragen aan de Spaanse koning was via zijn secretarissen het antwoord ‘manjana’ (morgen) gekomen.
De ambassadeurs vonden het ook welletjes en hadden bij de Staten-Generaal erop aangedrongen van hun opdracht ontslagen te mogen worden en bij de Spaanse koning ter afscheid nog een keer op audiëntie te gaan. Het Spaanse radenstelsel (consejos) maakte een snelle besluitvorming ook vrijwel onmogelijk. Johan de Witt zei daarover: ‘de Spaanse traegheyt en lethargie in alle saecken is onverdraegelijk’.
De ambassadeurs Van Merode, Van Amerongen en Van Humalda deelden niet openlijk de klachten van de Staatse ambassadeur in Madrid, Paets, die zei: ‘o ongelukkig landt…daer de raedtsluyden kinderen in het verstandt syn en mannen in quade passiën!’
De manier waarop men groots onthaald, bejegend en uitgeleide gedaan werd in Spanje werd echter wel hooglijk gewaardeerd.
Het Spaanse gezantschap werd zo langzamerhand ook te duur. De Hoogmogende Heren hadden aan de ambassadeurs toegezegd dat zij tot 150 gulden per dag mochten declareren, rekening houdend met het dure voedsel in Spanje. Doorgaans was dat slechts 95 gulden voor drie gezanten. Desondanks verklaarde Van Merode dat zij van 150 gulden niet konden rondkomen.
Johan de Witt overlegde nog met de burgemeesters van Amsterdam en Rotterdam, alvorens de Staten van Holland en uiteindelijk de Staten-Generaal op 23 maart de resolutie aannamen om de ambassadeurs te laten terugkeren.
Inmiddels waren er in het gezantschap ook lieden die persoonlijke redenen hadden om terug te keren naar patria. Van Humalda had na vertrek een zoon, Frans Binnert, gekregen die hij nog niet gezien had. Lodewijk Huygens had ook al aan het thuisfront laten weten terug te willen keren, mede omdat hij dan met vader Constantijn naar de kroning van Charles II in Engeland kon reizen. Constantijn Huygens stuurde Philippus van Humalda overigens op 10 maart 1661 een bedankbrief (of zie samenvatting) met de suggestie Lodewijk eerder naar huis te sturen! (Voor de uitgebreidere Latijnse versie, zie deze tweet)
Op 12 april 1661 ontvingen de ambassadeurs middels een brief de order om terug te keren. Er werd van alle belangrijke contacten plechtig afscheid genomen, maar er deed zich nog een diplomatiek incident voor. De ambassadeurs hadden uitdrukkelijke instructie gekregen om geen giften aan te nemen, terwijl ze wisten dat bijvoorbeeld de Engelse resident bij zijn vertrek voor meer dan 25.000 gulden aan cadeaus en juwelen had gekregen. De weigering werd door de Spanjaarden met verbazing in ontvangst genomen, die vervolgens voorstelden om via de ambassadeur in Den Haag bij De Witt om een uitzondering te vragen. Die weigerde echter. Alleen Van Amerongen kwam, na thuiskomst, in Den Haag de attenties alsnog ophalen.
Het afscheid van de Spaanse koning liet nog even op zich wachten omdat hij met zijn hof naar Aranjuez was vertrokken. Op 2 mei keerde hij terug in Madrid in het paleis El Buen Retiro. Op 9 mei vond daar dan het openbare afscheid plaats. In de audiëntiekamer van het Retiro-paleis werd met groot ceremonieel afscheid genomen van de koning, koningin en de infanta. Een week later werd ook nog een laatste visite bij Don Luis de Haro afgelegd.
Het vertrek stond gepland voor 19 mei 1661, omdat de ambassadeurs een uitnodiging voor de stierengevechten in het kader van de San Isidrofeesten op de Plaza Mayor niet wilden afslaan. Van Merode en Van Humalda vertrokken op de geplande dag, gescheiden en ieder volgens een eigen route richting Burgos om elkaar niet in de weg te zitten bij het vinden van onderdak en proviand voor hun gevolg.
Van Humalda nam dezelfde weg als waarover hij gekomen was, over de hoge pas bij Somosierra naar Lerma en Burgos. Huygens vertrok in het gevolg van Van Amerongen pas twee dagen later. Vanuit Burgos werd naar San Sebastian gereisd in de hoop op Nederlandse schepen die meubels en de staatskoets konden meenemen. Zelf wilden de ambassadeurs over land, door Frankrijk via Bordeaux en Parijs, naar huis reizen.
In Burgos moesten de ambassadeurs nog drie dagen blijven om de door hun assen gezakte koetsen te laten repareren. De verdere weg was zo slecht dat een gentilhomme van Van Merode, Timan Johan van Lintelo, bewusteloos raakte van de schokken van de koets en chirurgijn Van Worckum onderweg ziek werd en overleed.
Van Humalda arriveerde op 30 mei in San Sebastian, waar hij met consul Peter van Oirschot op de rest wachtte. Er heerste een feestelijke stemming in de Baskische hoofdstad omdat de daar vertoevende kapers het bericht hadden vernomen van het voorgenomen huwelijk tussen de Engelse koning Charles II en de Portugese prinses Catharina van Braganza. Als dit weer tot oorlog met Engeland zou leiden konden ze weer ter kaapvaart!
Na de begrafenis van chirurgijn Van Worckum vertrok de stoet op 10 juni naar Saint Jean de Luz, aan de Franse kant van de grens om vandaar binnen twintig dagen via Bayonne en Bordeaux naar Parijs te reizen. Vanwege de hitte onderweg werd er voornamelijk ’s avonds gereisd.
Weer reisde Van Humalda eerder en apart van Van Merode en Van Amerongen verder. Die gingen nog bij Fontainebleau op bezoek bij de ambassadeurs Willem Boreel, Johan van Gent, Coenraad van Beuningen en Justus de Huybert, die aan het Franse hof onderhandelden over een defensief verdrag dat de hoeksteen moest worden van de buitenlandse politiek van Johan de Witt.
Met hen, evenals met de Staatse gezanten in Londen, hadden Van Merode, Van Amerongen en Van Humalda tijdens hun verblijf in Madrid contact onderhouden. Bij Parijs konden ze elkaar nu ook in levende lijve bijpraten. In Parijs zagen ze Van Humalda nog enige dagen, maar deze was zijn koffers alweer aan het pakken om zijn reis naar het noorden voort te zetten.
Op 21 juli vertrok Lodewijk Huygens met de heren Van Merode en Van Amerongen langs Peronne, Kamerijk en Bergen in Henegouwen naar Brussel, waar ze met trompetgeschal en roerende trom door de markies van Caracena, de landvoogd van de Spaanse Nederlanden, werden ingehaald. Vandaaruit reden ze via Antwerpen, Turnhout en Breda naar Moerdijk om er scheep te gaan richting IJsselmonde en Rotterdam en vervolgens Den Haag. ‘Alwaar zij op 2 augustus, God de Heere zij gedanckt en gelooft, na een langdurige, moeilijke en zeer penibele reis ten opzicht van den grootte hitte en andere incommoditeiten die zei in ’t midden van de zomer zowel in Spanje als in Frankrijk hadden uitgestaan, zijn gearriveerd.’
Wat had het gezantschap, dat de generale kas een fors bedrag gekost had, nu opgeleverd? Voor de politiek van Johan de Witt ogenschijnlijk weinig, maar een goede verstandhouding met Spanje was belangrijk in zijn plan voor de ‘triple alliantie’ met Frankrijk en Engeland die de vrede in Europa moest verzekeren. Zonder al te veel toezeggingen waren de ambassadeurs er in geslaagd de vriendschap met de Spaanse koning te bestendigen.
Ondanks de weigering om Spanje te steunen in zijn strijd met Portugal hadden ze de hoop bij de Spanjaarden niet weggenomen, getuige het verzoek dat de koning een jaar later aan de Staten deed. Dit werd echter slim doorverwezen voor ruggespraak naar de gewesten, om het op die manier te laten doodbloeden.
De voorkeurspositie voor Nederlanders in Spaanse havens bleef gehandhaafd, terwijl de koning een aantal juridische processen in verband met de Nederlandse handel en smokkelhandel met voorrang en grote coulance liet behandelen. Ook werd de Almirantazgo opgeheven, een instelling die al sinds 1624 de handel met de Nederlanden controleerde middels visitaties van schepen en registratie van scheepsladingen.
In september 1661 werd een vriendschapsverdrag zonder militaire en politieke verplichtingen gesloten, waarin een groot aantal economische problemen werd opgelost. Korte tijd later, in december 1661, werd ook een akkoord gesloten over de verdeling van het grondgebied van het Land van Overmaze. De mening van de Nederlandse gezanten Van Merode, Van Amerongen en Van Humalda, dat zij hun werk naar ‘satisfactie en contentement’ hadden verricht, vond in de Staten-Generaal en daarbuiten algemene instemming.
Noten:
Van Humalda liet zich blijkbaar ook wel Heer van Ee en Jouswier noemen, een ijdelheid die natuurlijk op onzin is gebaseerd omdat zowel Ee en Jouswier geen Heerlijkheden met Heerlijke rechten waren (in tegenstelling tot bijvoorbeeld Ameland). Ook een andere Noordoost-Fries, Foppe van Aitzema had zo’n levendige fantasie met plaatsnamen.
AlleFriezen.nl: Philippus laat in Leeuwarden zijn kinderen dopen als hij Raadsheer is. In 1662 vermeld het lidmatenboek van Cornjum dat het echtpaar naar Leeuwarden vertrokken is, waar ze op 7 augustus 1662 zijn ingekomen. Phlippus wordt dan ook ambassadeur genoemd.
Genealogie Aebing van Humalda (en Van Aylva) en de uitgebreidere Frysktalige versie in Genealogysk Jierboek 1988.
DBNL.org: [Philips Aebinga van Humalda]: HUMALDA (Philips Aebinga van) heer van Ee en Juwswier, zoon van Frans Aebinga van Humalda en Ebel van Meckama, geraakte spoedig in staats ambten. Hij was in 1660 lid der staten generaal, toen hij met Jan van Merode en Reede van Amerongen naar Spanje werd gezonden om een verbond van vriendschap en koophandel te sluiten. In 1670 werd hij raad in 1674 overleed hij.
Humalda was niet alleen een voortreffelijk staatsman maar ook beoefenaar der Latijnsche en Nederduitsche poëzy. Hij huwde Helena van Burmania, bij welke hij kinderen naliet, van welke één huwde met den beroemden generaal Jochum van Amama.
Zie Aitzema, Saeken van Staet en Oorlog, D. IV. bl. 707 volg., bl. 800 volg.; Wagenaar, Vad. Hist., D. XIII. bl. 12; Scheltema, Staatk. Nederl.
In de Dagboeken van Willem Frederik, Gloria Parendi, wordt Van Humalda ook diverse keren genoemd. Dit kan echter zijn neef Sjuck van Humalda, ook wel Sjuck van Sternsee genaamd, zijn.
In de jaren van de reis naar de koning van Spanje, 1660-1661, was Johan de Witt raadspensionaris van de Republiek.
Van Godard van Reede is bekend dat hij voor vertrek naar Spanje in 1660 zich liet portretteren door Jurgen Ovens. Zou Philippus van Humalda dat ook gedaan hebben via bv Wybrand de Geest en dan dit portret van hem zijn? https://collectie.friesmuseum.nl/?diw-id=tresoar_friesmuseum_S02006
Koninklijk Huisarchief, Willem Frederik, vorst van Nassau-Dietz (1613-1664), stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, generaal in het Staatse Leger A25-395 Briefwisseling met Philips van Humalda, extra-ordinaris ambassadeur in Spanje, 1660, 1661, met bijlage, 1661; brief ingekomen van Godert Adriaan van Reede, heer van Amerongen, extra-ordinaris ambassadeur in Spanje, 1661, met minuutbrief van Willem Frederik, 1661 1 omslag
Philippus van Humalda schreef in 1668 een brief aan Albertine Agnes aan het Friese hof in Leeuwarden, in collectie Tresoar. Inhoud: “functie voor gasthuis voogdschap open, Humalda stelt Gerard (van) Walrich voor, hij hoopt dat A. A. hem in zijn keuze steunt”. In Tresoar: ‘Nadere toegang’ 7 Stadhouderlijk Archief, inv.nr. 98. Met dank aan Ineke Huysman.
Utrechts Archief: 3024 Verbaal van Jan van Merode, Godard Adriaan van Reede en Filips Aebinga van Humalda als extraordinaire ambassadeurs bij de koning van Spanje, met bijlagen, 1660-1661 1001 Huis Amerongen

Mag ik u vragen op grond waarvan u denkt dat het schilderij van Wybrand de Geest een portret van Philipus van Humalda zou kunnen zijn? Het zou maar al te mooi zijn als het zo is.
Hartelijke groet,
M. Ebben
Dat er van Philippus van Humalda een portret gemaakt moet zijn lijkt vrij zeker, gezien het feit dat er van zijn entourage en familie in het dorp Ee meerdere portretten bekend zijn. Gezien de status van de edelman Humalda lijkt Wybrand de Geest het meest voor de hand te liggen (die zijn clientele vooral onder de Friese adel en het hof had). Of het de genoemde optie is, is verre van zeker omdat het een portret van een onbekende man is die eerder een officier uit een Fries regiment lijkt, gezien zijn sjerp. Anderzijds zijn er van Wybrand de Geest in de collectie van het Fries Museum weinig andere onbekende mannenportretten bekend. Het zou meer onderzoek vergen om nauwkeuriger te bepalen wie en wanneer een portret van hem gemaakt heeft. In bv een boedelbeschrijving en in latere familielijn/overerving. Mocht ik wat vinden dan zal ik het aan dit artikel toevoegen.