nov 192001
 

R. Tolsma

Op 5 april 1935 werd in het dorp Oosternijkerk in de gemeente Oostdongeradeel de begrafenisvereniging “De Laatste Eer” opgericht. Daarmee kwam er een eind aan een instelling die honderden jaren lang in dit dorp (en in vrijwel elk ander dorp) heeft bestaan: de Burenplicht. In het Fries zegt men “buorreplicht” terwijl het dialekt van de Noordoosthoek “boereplicht” heeft. Voortaan zou de nieuwe vereniging gaan verzorgen wat voor die tijd de plicht was van de buurlui van diegene die overleed of anderszins hulp nodig had. Zo is ook de naam “burenplicht” verklaard.(1)

De oudste gegevens betreffende begrafenisgebruiken in Oosternijkerk zelf zijn terug te vinden in de diakonieboeken(2) van de hervormde kerk. Ze zijn bewaard gebleven vanaf 1732 en al in 1736 komt het eerste, op schrift bewaarde, sterfgeval voor van iemand die door de diakonie werd onderhouden. In die tijd zorgde de diakonie niet alleen voor het weekgeld, het brood, de turf, medicijnen, de huishuur enz. van een bedeelde, maar moest de diakonie ook voor de begrafenis zorgen, een begrafenis waarvan de kosten uiteraard uitvoerig werden verantwoord in de rekeningboeken:

2 – 6 – ; (= 2 guldens, 6 stuivers, 0 penningen) “wegens ’t bedienen in Roelofke Steffens doodsiekte”

8 – : – ; “wegens Roelofke Steffens doodkiste”

3 – 2 – ; “wegens ’t graf maken van Roellofke Steffens en Hiltje Alberts graven”

7 – ; – ; “wegens een tonne 8-guldens-bier geleverd op de begravenisse en kistbestedinge van Hiltje Alberts

1 -16 – ; “weegens een geleverd laken tot een Bierkleed (=baarkleed) voor Hiltje Alberts”

4 -19 – ; “nog aan winkelwaren geleverd soo van Brandewijn Suiker Bier en Seep etc. in de doodsiekte, kistebesteden en begravenissen van Roelofke en Hiltje”

5 – 1 – ; Bier voor de kistbestedinge Roelofke”

1 -12 – : Laken tot een Bierkleed Roelofke”

Uit bovenstaande is op te maken dat niet alleen het leven maar ook het overlijden van een bedeelde de diakonie handen vol geld kostte. Toch missen er bepaalde posten in bovenstaande rekening die bij het overlijden van een persoon te verwachten zijn: het afleggen van de dode, het halen van de kist, het dragen naar het graf, het luiden van de klok, enz.

Dergelijke posten zullen ook niet in een rekenboek te vinden zijn omdat genoemde werkzaamheden onder de burenplicht vielen. Deze werkzaamheden zijn ook terug te vinden in het eerste officiële bericht dat over begrafenisgebruiken in de gemeente Oostdongeradeel bewaard is gebleven. Een van de bekende enquêtes die in de Franse Tijd door het Provinciaal bestuur naar de gemeenten werden gezonden gaat over het bestaande gebruik bij begrafenissen (3):

“Dat de gebruiken welke in deze Gemeente ten aanzien der Begravingen plaats hebben, hierin bestaan:

Dat de Lijken binnen de bij de Wet bepaalden tijd begraven worden, dat het dragen derzelve geschied door de naaste buurmannen zonder dat diesweegens eenige Kosten en Regten betaald worden, dog wort aan den Doodgraver ten zijnen voordeele voor ieder Lijk gewoonlijk betaald 28 stuivers”.

Dat deze burenplicht in Oosternijkerk ook werkelijk bestond in die tijd bewijst een citaat uit het diakonieboek van 1775: “5 – 3 -10 betaalt aan Wiltie Wilties wegens winkel-waren gebruikt voor de buuren in het waken bij Joostje Lieuwes en bij de begraffenisse”.(4)

Het waken, dragen, afleggen, het luiden van de klok en het aanbesteden en halen van de kist kostte het betreffende gezin niets, maar er werd wel verwacht dat de wakende buren van een natje en een droogje werden voorzien wanneer zij zich van hun plicht kweten.

Na de Franse Tijd

Helaas zijn er te weinig bronnen beschikbaar om de hele gang van zaken rond deze burenplicht te kunnen waarnemen. Interessant is bijvoorbeeld om te weten of iedere buur zich wel aan deze regels hield en wat er gedaan kon worden wanneer dat niet het geval was. We dienen ons intussen te waken voor een al te idealistisch beeld van de burenplicht. Van der Molen heeft aangetoond dat de burenplicht niet moet worden gezien als een “geheiligde traditie, gedragen door Hoogere Macht, elkaar bijstaan in nood en dood”, maar meer van “ik help jou en als ik hulp nodig heb, help jij mij”, geworteld in een traditie waarbij (boeren)gemeenschappen door familiebanden aan elkaar verbonden waren en op elkaar waren aangewezen.

Dat na (en soms al voor) 1800 een groot aantal gemeenten en steden overgaan tot het samenstellen van een Reglement op de Burenpligten wijst ook al op een niet helemaal vlekkeloos verlopen van de burenplicht, traditie of niet. Natuurlijk is het ook mogelijk dat de gemeente slechts bestaande gewoonten wil vastleggen, al geven enkele inleidende formuleringen te denken:

“In aanmerking nemende dat het meermalen zwarigheden heeft ontmoet bij sterfgevallen (…) het noodige aantal personen te doen opkomen…” (IJlst, 1840)

“Dog de begryppen op dat stuk, strydiger wordende dan in vorige tyden, hebben ten gevolgen twist, krakeel en scheuringen (Dokkum, 1774)

Hoe het ook zij op 3 oktober 1847 staat in het Raadsverslag van de gemeente Oostdongeradeel(5):

“In aanmerking genomen zijnde de noodzakelijkheid om een reglement omtrent de uitoefening der burenpligten in deze Grietenije daar te stellen, Is na gehoudene deliberatie vastgesteld navolgende Keur en Verordening”, waarna een reglement van 32 artikelen volgt. Het is ondoenlijk alle artikelen weer te geven, maar in het kort komt het hier op neer:

– het dorp wordt verdeeld in buurten welke de volgorde der buren aangeven;

– de buurt kiest een buurtmeester die de gang van zaken regelt;

– iedereen boven de 18 jaar is buurplichtig. Uitzonderingen: ouder dan 70 jaar, kraamvrouwen, familie, dienstboden en zieken;

– een vervanger sturen is mogelijk (maar dat zal niet bepaald bevorderlijk geweest zijn voor persoonlijke solidariteit, vooral als beter gesitueerden zich zo aan burenplichten onttrokken!);

– wanneer iemand van buiten het dorp overlijdt, is er ook burenplicht, maar kan een vergoeding van erfgenamen of armvoogdij worden gevraagd;

– de bewoners van het Armhuis zijn niet buurplichtig, maar kunnen ook geen burenhulp inroepen. De bewoners van het Armhuis moesten dus onder elkaar burenhulp verrichten;

– op het niet nakomen van burenplicht stonden geldboeten van 20 tot 50 cent (te verdelen onder diegenen die wel burenplicht deden). Het niet betalen van een boete aan de buurtmeester leidde tot het betalen van een boete van f 3,- aan de gemeentekas of een gevangenisstraf.

Het belangrijke artikel nummer 3:

“Iemand overlijdende zijn alle hoofden van huisgezinnen der buurt waartoe de overledene behoorde verpligt tot het doen van burendiensten en wel in deze voege:

a. De beide naaste buren (van elke zijde één) tot het rond- en aanzeggen aan de dienstpligtige buren, als van ouds, het besteden der kist, benevens het aangeven binnen drie dagen ter Secretarie.

b. De zes naaste buren (van elke zijde drie) de voren bedoelde twee er onder begrepen, tot het bekleeden en in de kist leggen van het lijk.

c. De acht naaste buren (van elke zijde vier) de zoo even bedoelde zes eronder begrepen, tot het halen en ten sterfhuize brengen der kist, en:

d. Zoovelen als de buurtmeester zal oordeelen tot het helpen ter aarde brengen van het lijk en het luiden der klokken, waar zulks niet door vast aangestelde personen geschiedt.

Zullende, wanneer het overlijden buiten de bebouwde kommen plaats heeft, het vervoeren van het lijk per as (…) worden geregeld.”

Van belang hierbij is de formulering “als van ouds” onder a wat er op duidt dat het doen van burenplicht in de dorpen van Oostdongeradeel van oudsher gewoonte was, waardoor het opmaken van dit “reglement op de burenpligten” door de gemeente het karakter krijgt van vastleggen/aanscherpen van iets wat al tijden her bestond. Misschien ook dat het opleggen van boeten, als stok achter de deur, nodig was geworden omdat steeds meer mensen zich aan deze burenplicht onttrokken.

Dat ook burenplicht gold bij ziekte vertelt artikel 25:

“In een huisgezin ziekte ontstaande, zal, zulks verlangd wordende, aan hetzelve door de naaste buren bij opvolging de noodige bijstand moeten worden verleend, zoo ten aanzien van het halen van Genees- en Heelmeester en van medicijnen, als van waken, enz.”

De eerste keer stelde de gemeente de buurtmeesters aan.(6) Uit deze lijst is op te maken dat vooraanstaande mensen gekozen werden. Voortaan zouden de buren zelf hun buurtmeesters en adjunktbuurtmeesters moeten kiezen. Dat dit niet gebeurde bewijzen de aantekeningen van de gemeenteraad uit 1853.(7) De burgemeester wil de buurplichtigen bijeenroepen in de dorpskerken om hen te wijzen op het naleven van het reglement, tevens wil hij inlichtingen inwinnen omtrent de werking van het reglement. Of dit gebeurd is, is niet bekend, wel zijn er in 1853 nieuwe registers gemaakt (zie aanhangsel).

Door de invoering van de nieuwe Gemeentewet in 1852 (8) kwam het reglement te vervallen omdat er geen aanpassing aan de nieuwe wet plaatsvond.

Reglement en werkelijkheid

Dit reglement laat zien hoe de burenplichten jarenlang geregeld waren, althans op papier. Hoe het in de praktijk werkte is moeilijk na te gaan. Navraag bij dorpsgenoten leverde de volgende feiten op:

1. Oosternijkerk is inderdaad verdeeld geweest in buurten. De buurt Bollingawier/Berghuizen en de buurt Lyts Ein, Trijehuzen en de zuidkant van De Buorren zijn nog bekend. In het oudste boek van De Laatste Eer wordt evenwel vermeld dat er 10 dragers, 5 klokluiders, 5 afleggers en 5 aflegsters waren. Dat wijst op het bestaan van vijf buurten en gaat men na waar de genoemde personen hebben gewoond dan komt men inderdaad op vijf buurten.

2. Er zijn zeker buurtmeesters in het dorp geweest, slechts de naam van Durk Piebes Haaijma is overgeleverd, maar het eerste jaarverslag van De Laatste Eer meldt:

“Zoals U bekend is, werd in het voorjaar van 1935, door eenige ingezetenen, na algemene vergadering en na gevormde Commissievergadering van het Bestuur en de Buurtmeesters der bestaande buurtschappen, definitief opgericht de begrafenis-vereeniging “De Laatste Eer”…”

3. Dat de buren van overledenen “boereplicht” moesten verrichten is ook nog bekend: het aangeven bij de Secretarie, het aanbesteden van de kist, het dragen, het luiden van de klok enz. Timmerman Simon Zijlstra maakte de doodskisten. Kwamen de buren om een kist te besteden dan werd er bijna altijd een (stevig) slokje op gedronken. Wat dat betreft was er nog niets veranderd sinds 1775!

4. De kist werd in de meeste gevallen met een gewone boeren-wagen, over het Lijkpad, naar het kerkhof gebracht, waarna de dragers in aktie kwamen. Er wordt gezegd dat sommige wagens zo van het land kwamen en vrijwel niet schoon gemaakt werden! Het eerste wat de nieuwe vereniging dan ook doet is de aanschaf van een rijdende baar bij Oostwoud uit Franeker voor een bedrag van f 254,80.

Daarmee is het hoofdstuk Burenplicht echter afgesloten en begint de geschiedenis van de begrafenisvereniging.

 Aanhangsel

Voor de ijverige “sneuper” naar familie- of dorpsgeschiedenis bevat artikel 2 van het reglement uit 1847 een belangrijke mededeling:

“Van deze verdeeling in buurten zullen door Grietman en Assessoren registers worden opgemaakt, de kadastrale sectie en nummer bevattende van de percelen, huizen of woningen tot iedere buurt behoorende, zoo mede de nummers van ieder derzelve”.

Jarenlang heb ik gemeend dat deze registers verloren waren gegaan, immers in de inventaris van de gemeente Oostdongeradeel zijn ze niet terug te vinden. Tot ik dit voorjaar eens rondneusde in een van de vele dozen “nog te inventariseren Oud Archief OD”. Daar vond ik plotseling de bedoelde registers, slechts het dorp Metslawier ontbrak, alle andere dorpen zijn compleet overgeleverd.

Wat is nu het belang van deze registers.

Met deze registers in de hand zijn de vroegere huisnummers van de dorpen gemakkelijk te reconstrueren omdat de kadastrale nummers genoemd worden.

 Staat er in een overlijdensakte bijvoorbeeld: “overleden te Nijkerk in huis 43”, dan is met behulp van het register het kadastrale nummer bekend: Nijkerk A 73.

Uit de kadastrale kaart van 1832 is op te maken dat hiermee het tegenwoordige huis De Buorren 8 bedoeld wordt, vroeger een smederij.

Op deze manier is in een handomdraai een huisnummer uit de vorige eeuw te traceren wat anders met veel moeite of in het geheel niet mogelijk was. Zelf ben ik jaren bezig geweest met het naspeuren van huisnummers verbonden aan een kadastraal nummer in het notarieel archief. Daardoor kon ik een gedeelte van het dorp reconstrueren, echter de buitengebieden zorgden voor onoverkomelijke problemen.

Met genoemde register in de hand heb ik mijn eerdere reconstructie gecorrigeerd en aangevuld.

 Noten:

1. Voor een overzicht aangaande de Burenplicht in Friesland, zie: S.J. van der Molen: Men zal de naasten bereid vinden, in De Vrije Fries 1964, bl. 28-62. Voor Dokkum: Over straten en straatnamen in Dokkum, C. Mulder, 1954, na bl. 33.

2. SAD, Arch. Ned. Herv. Gem. te Oosternijkerk, nummer 13

3. RAF, Arch. 8, BRF

4. SAD, Arch. Ned. Herv. Gem. nummer 14

5. SAD, Gem. Arch. Oostdongeradeel, nummer 243, bl. 24 ev

6. SAD, GAOD, nummer 292: 12-4-1849. De volgende personen werden in Oosternijkerk benoemd:

Buurtmeester/ Adjunct-buurtmeester:

Feije Dijkstra/ Wytze Wiegers Wiersma

Lieuwe Aukes Faber/ Jurjen Sweitzer

Jan Freerks Postmus/ Hendrik A. Simon

Menze Bakker/ Wigger Douwes Heerma

Bokke Meindertsma/ Pieter Gysberts Zijlstra

Anthony Blom/ Beert Wiersma

Jan Mames Hiemstra/ Douwe Kingma

Oorspronkelijk waren er zeven buurten, later teruggebracht tot vijf.

Reglementen op burenplichten in Westdongeradeel: 29-2-1848. In Dokkum op 12-3-1774.

7. SAD, GAOD, nummer.245: 22-8-1853. In de in het aanhangsel genoemde doos vond ik nog een tweetal aantekeningen van benoemingen van buurtmeesters uit latere tijd.

8. De Gemeentewet van 1851, art. 291 bepaalde dat alle bestaande verordeningen waarin boeten werden geëist binnen vijf jaar in overeenstemming met de nieuwe wet moesten worden gebracht. Deze aanpassing is niet gebeurd. Dat raakte bekend in de gemeente zoals de aantekeningen uit 1860 (14 juli, nummer 247) aangeven: “Ter vergadering in aanmerking genomen zijnde dat zich in deze Gemeente meer en meer de bekendheid openbaart dat het vroeger van kracht zijnde reglement op de burenpligten, tengevolge de Gemeentewet is vervallen”. Steeds meer mensen onttrekken zich er blijkbaar aan wat vooral de Armvoogdij op kosten jaagt. Nog een paar keer probeert B en W of GS er iets aan kan doen (16-11-1858 en 22-10-1860) maar deze vindt “geen reden om demarches te doen tot regeling van de zaak der burendiensten bij de wet”. Daarna was het gebeurd met de wettelijke regeling van de burenplichten alhoewel in de praktijk nog jarenlang de feitelijke regeling gebruikt is, het langst nog in de Zuidwesthoek van Friesland (nog in de vijftiger jaren werden onderlinge regelingen vernieuwd!).

Terug naar Voorwoord Register Buurplichtigen 1853 OOD