mrt 012000
 

(Sneuper no.6, oktober 1988, pag. 16 t/m 20, R. Tolsma)

Zolang er dijken zijn gemaakt door de bewoners van de lage landen bij de zee om zich te beschermen tegen het opdringende water van de zee, zolang zullen er ook dijkdoorbraken geweest zijn. Hele grote dijkdoorbraken zullen de geschiedenis door bewaard blijven. Zoals de bekende St. Elizabethsvloed uit 1421, de februari-ramp uit 1953 in Zeeland of de in onze eigen streken meer bekende Allerheiligen-vloed uit 1570. Een gedenksteen aan de buitenmuur van de Hervormde kerk te Metslawier bewaart er nog de herinnering aan:

Anno 1570 op aldarheilige dach savens is het Water hier in der kercke hoech West 1 Voet en de sijn fardroncken indese gritenije 1801 mensken.

Ook de overstromingen van 1825 zullen nog wel bekend zijn. In zijn boek(Noot 1) schrijft J.van Leeuwen over Oostdongeradeel: “In Oostdongeradeel sloegen de golven reeds des avonds van den derden February onder felle sneeuw- en hagelbuijen met eenen sterken Westnoord-westen wind over den geheelen zeedijk heen en in dien nacht stortte de hooge vloed aanhoudend en met kracht landinwaarts, in…”

Naast deze bekende overstromingen en dijkdoorbraken zullen er ook tientallen geweest zijn die allang vergeten zijn. Misschien omdat ze in een uithoek van ons land plaatsvonden, misschien ook omdat ze in het licht van de grote Vaderlandse Geschiedenis niet belangrijk genoeg geweest zijn. Toch zullen de mensen die door deze rampen getroffen zijn, de toestand waarin zij zich geplaatst zagen, erg genoeg gevonden hebben. Naast het verlies aan mensenlevens en aan vee kwamen de grote opofferingen die men zich moest getroosten om de vernielde dijken weer te herstellen, werk dat door de omwonenden zelf moest worden gedaan.

Soms horen wij iets over deze benarde toestanden.”‘Zo staat er in het beneficiaalboek (uit het jaar 1543) onder het dorp Nes bij de lasten en lusten van de pastoor een hoofdstukje ‘Dijklasten’:

“…Nog die groote Weel by Frouckemahuys, daer Her Stenert, myn Antecessoer, al zyn wolvaert in brochte, ende en mochtet met al zyn guet niet gemaect hebben, hadde die Gemeente (d.i. de parochie) hem nyet te hulpen gecomen…” en even verderop:. ….”ende datter een van die Wielen inbrack, soe soudet al kunst wesen een Pastoir daer op te holden offte vercrygen…”

Dat is wat ouderwetse taal, maar het komt er op neer dat de voorganger (Her Stenert) van de huidige pastoor van Nes al zijn geld had moeten besteden aan het herstellen ven een wiel (dijkdoorbraak) bij Froukema huis en dat de pastoor tevens konstateert dat het onmogelijk zal zijn om een pastoor te houden of te beroepen wanneer er weer een dijkdoorbraak zou plaatsvinden.

De kosten van het onderhoud van de zeedijken bij Nes waren rond 1511 zo hoog dat het Register van Aanbreng van dat jaar verschillende boeren noemt, die geen huur hoeven te betalen voor het door hen gehuurde land, maar dat ze daarvoor in de plaats een stuk dijk moeten onderhouden:

“Harmen to Munnichuijs, 260 pondemaat land, Landtheeren Claericamp, …ende heeft 50 roeden waeterdick to Werum, ende 83 roeden ander Dijck,ende gelt mit den dijcken geen rente”

Een laatste aandenken aan deze moeilijke tijden.voor de boeren in Nes is nog te vinden in de naam voor een stuk land: De Keizer. Het verhaal gaat dat de boer die dit stuk land in bezit had, de zware lasten van de dijk die erbij hoorde, niet meer kon opbrengen en toen zijn schop in de dijk stak, ten teken dat hij afstand deed van dat land en het teruggaf aan de keizer (deze was immers in die tijd de hoogste grondbezitter).

Uit het voorgaande is wel gebleken dat in genoemde tijden de dijken niet gemeenschappelijk onderhouden werden maar dat iedere landeigenaar een bepaald aantal roeden (van ca. 4 meter) dijk moest onderhouden: bij een bepaalde hoeveelbeid pondematen land hoorde een bepaalde hoeveelheid dijksonderhoud. Zo moesten de boerenlandeigenaren van Nes stukken dijk tussen Wierum en Nes onderhouden en de stukken dijk van de boeren van Paesens en Oosternijkerk begonnen daar,waar eens het riviertje de Paesens in zee stroomde en dan verder de kant van Anjum uit.

De verschillende percelen dijk van de boeren waren gemarkeerd met paaltjes, zodat ieder kon zien welk stuk dijk voor hem was. Dat sommige boeren het niet zo nauw namen en liever niet voor hun stuk dijk zorgden, blijkt in 1705 als de paaltjes op de dijk verdwenen zijn: daders onbekend!

Nu is een ketting zo sterk als de zwakste schakel en daarom zal het duidelijk zijn dat, als een enkeling niet voor zijn stuk dijk zorgt, de zee op die plek kan toeslaan en het noodlot voor iedereen zal toeslaan.

Van zo’n (vergeten) dijkdoorbraak vinden we een hoeveelheid gegevens in het Procuratieboek van Oostdongeradeel (noot 3). Daarin vinden we het volgende:

Opstel van de costen veroorsaakt door het stoppen en digt maken van den wielen ende colken in Oostdongeradeel door den harden stormen ende hoge watervloeden tusschen den 12 ende 13 semp 14 ende 15 november 1686 ingestormpt ends wat matrialen’ daertoe sijn gebruyckt, opgestelt bij en ten overstaen van den Hooged. Welgeb. Heere Jr Hobbo Esaias van Aijlva grietman over oostdongeradeel, Joannis Andries Bijsitter en de Dijckgraeff van voorss dele…”, waarna nog de dijksgedeputeerden en de secretaris worden genoemd. De elf bladzijden lange lijst van gemaakte onkosten wordt geopend met het aanvoeren van een grote hoeveelheid geestrijk vocht: bier! Zes verschillende brouwers leverden grote hoeveelbeden “drie gulders bier”, bestemd voor arbeiders bij de dijck tot Oostrum, Eengwierum, Aenjum bij de dijxhorne’ en eveneens voor “de gesamentlijken ingesetenen die aen de wielen arbeiden tot keringe der wateren”. Daarbij moeten we wel bedenken dat bier in die tijd een echte volksdrank was en koffie, thee en frisdrank nog onbekend was.

Het totale bedrag dat aan bier besteed werd, bedroeg 177 cg (carolus guldens van 20 stuivers), waartegen de 16 cg en 2 cg van de Anjumer bierbrouwers Lieuwe Folkerts en Harke Andries maar mager afsteken. Zoals meestal kwamen ook deze keer de grote leveranties uit Dokkum. De volgende grote post betreft de leverantie van schoven stro, meer dan 3000 stuks,”in de dijck gebruijckt”. Het was niet de bedoeling om hiermee de gaten te dichten, daarvoor gebruikte men klei welke aan de binnenkant van de dijk uit de daar liggende landerijen vergraven mochten worden, maar men gebruikte dit stro als het dijklichaam weer op hoogte was en een nieuwe grasmat moest worden aangelegd om de dijk te behoeden tegen wegspoelen. Daar de dijkdoorbraak in november plaats vond en men de dijken gedurende de wintermaanden moest herstellen, kon men niet direkt graszaad gaan zaaien. Het zorgen voor een nieuwe graszode door deze ergens af te steken en dan op de dijk aan te brengen was ook een heel karwei, nee het lijkt erop dat men hier een derde methode heeft gebruikt. Het stro werd uitgespreid op de dijk en dan als het ware aan de dijk vastgekramd. Dit deed men door met een kramijzer een bundeltje van een tiental halmen in de grond te duwen en zo het stro vast te zetten. Men kon dan in het voorjaar het nieuwe dijklichaam weer gaan inzaaien. (Noot 4)

Dat deze methode, rnisschien ook een combinatie van de tweede en derde methode, inderdaad gebruikt is wordt duidelijk als wij onder de arbeidslonen vinden: ‘Jan Dirx ende Tiaerd Douwes voor cramen’, 23 cg.

De benodigde klei voor het opnieuw maken van het dijklichaam zal met “bollepramen” zijn aangevoerd. Er worden vier pramen genoemd ‘ende een van ‘t tichelwerk’. Misschien te Oostrum? Een of meer van de pramen moet ook over de dijk gesleept zijn (toen deze weer gemaakt was) want er staat een post “T gad inde dijck daer de bollepraem over haelt is te maken”. Niet alleen de klei, maar ook het stro, het hout, juffers, “croden”, touw, scheppen en ‘cloeten’ moeten aangevoerd worden en daarvoor kwamen de schippers uit de verschillende dorpen in aktie.

De Metslawierster schippers (4 stuks) varen tesamen 56 dagen stro, de Anjumer schippers (5 stuks) doen 50 vrachten, de Jouswierster schippers zorgen voor 17 vrachten en van de Morster en Tibster schippers worden geen aantallen vrachten genoemd.

Bij de vermelding van de schippers komt nog iets bijzonders om de hoek kijken. Hoewel de Metslawierster schippers 56 dagen stro varen, krijgen ze maar 24 dagen vergoed: “daeraff ijder man acht dagen voort gemeen”. Ieder was dus verplicht om acht dagen, zonder loon, aan de dijken te werken. Of dit voor de hele bevolking van Oostdongeradeel gold, of dat het allleen van toepassing was op de inwoners van de dorpen wier dijken het betrof, is niet bekend (notulen o.i.d. zijn er niet meer).

Dit aspekt komt ook aan de orde als het gaat om het aantal arbeiders dat aan de dijken werkt. Daar worden ook alleen maar genoemd:

“…dese personen hebben boven haer quota gearbeijt de volgende dagen wt ordre vant dijck Geregt…”

We komen dan tot 34 arbeiders die meer gewerkt hebben dan ze verplicht waren om zonder loon te doen. Het totaal arbeiders aan de dijken zal hier dus een veelvoud van zijn geweest. (zie ook het vele bier!) Van hulp van de Provincie merk je in de beschrijving niet veel. Alleen worden er “crooden” (kruiwagens) van het Landschap gehaald en werkten er in februari 1687 nog 18 soldaten aan de wielen (dijkdoorbraken). Hieruit blijkt tevens dat het herstel van de dijken een langdurige zaak is geweest. Andere gegevens over de duur van het werk zijn:

Verbeteringen van bet dijkgerecht over 18 etmalen De Bijsitter/dijkgraaf in meer dan 50 dagen

De Grietman en de Secretaris kwaman “bij dagen en nachten de winter deur” en het feit dat de rekening pas op 22 maart 1687 wordt gesloten. Uit deze rekening blijkt dat de totale onkosten op 1147-7-12 gekomen zijn. Daar men voor dit bedrag niet bij de Provincie kon aankloppen en er ook nog geen Minister van Verkeer en Waterstaat was, moesten de inwoners van Oostdongeradeel, welke elk ook al acht dagen aan de djjken hadden gewerkt, dit bedrag maar weer zien op te hoesten. Dat gebeurde volgens de in die tijd veel gebruikte methode van het omslaan over de pondematen land der gemeente (17005 pm). De grondeigenaren moesten dit keer voor elke pondemaat die ze bezaten 7,5 cent betalen, te verrekenen in december 1687. Dat kwam dan boven op alle lasten die men gewoon al in een jaar moest betalen!

Dat men dit ondanks alles wel billijk vond, toont de volgende notitie aan het slot van de rekeninge:

“welke somma omgeslagen over de binnendijxlanden die door ’t maken ende stoppen der wielen van de vordere overval der solte wateren bevrijt ende de ingesetenen met haer vee ende levende have voort verderff bewaert sijn geworden. ..”

Dan blijven er nog twee vragen over om beantwoord te worden: hoe groot waren de dijkdoorbraken en waar waren ze nou precies. De vraag naar de grootte van de dijkdoorbraken zou beantwoord kunnen worden met de volgende post:

“Jan Dirx ende Tiaerd Douwes voor cramen 13 roeden ende voort gat bij de Zijl 10 cg, dus 23 cg”.

Jan en Tjaerd hebben dus op twee plaatsen “gekramd”. De ene keer 13 roede, wat neer komt op ongeveer 50 meter en de tweede keer 10 roeden en dat is ongeveer 40 meter (1 roede= 3,91278 meter). Over de derde dijk, bij Oostrum, ontbreken verdere gegevens. Ik neem tenminste aan dat deze twee gaten ergens bij Ezumazijl gezocht moeten worden, immers: Jan en Tjeerd kramden ‘een gat bij de Zijl’. Aangezien de Dokkumer Nieuwe Zijlen pas in 1729 aangelegd zijn en de Oostrumer zijl in 1672 werd opgeruimd (zie noot 5), moet hier wel Ezumazijl bedoeld zijn.

Kijkt men op de kaart van Schotanus/Halma van 1693/1718 dan ziet men inderdaad vlak onder Ezumazijl een wiel getekend. Een tweede wiel ontdekt men bij Dijkshorne, een naam welke ook in de rekening wordt genoemd. In de rekening wordt een wiel met name genoemd, “Watmawiel”. Over deze naam heb ik verder niets kunnen ontdekken, maar het lijkt me toe dat hier de wiel bij Dijkshorne is bedoeld. Misschien woonde er in die tijd een boer ‘Watma’ die zijn naam aan de wiel verleende.

Noten:

1. J. Van Leeuwen, Geschiedkundig Tafereel van den Watervloed en de overstromingen in Vriesland, voorgevallen in Sprokkelmaand 1825.

2. Kr. Boelens, Nes in doarp yn de Dongeradielen, side 27

3. Procuratieboek Oostdongeredeal, inventarisnr. 11, bl. 177 e.v.

4. Mei slykboar en kramizer, dykwurkersark, G.R. Groustra, bl. 45 e.v

5. De strijd om en tegen het water in de Dongeradelen, Ds J ter Steege en C.Boers, bl 10 e.v.


  One Response to “Een (Vergeten) dijkdoorbraak in 1686.”

  1. In Friesland vergeten, misschien, maar deze beruchte Maartensvloed kostte in Groningerland 1500 mensen het leven, vooral langs de Eems: http://groninganus.wordpress.com/?s=maartensvloed

     

 Leave a Reply

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.