jun 082012
 

Machiel Bosman, m.m.v. Hans Zijlstra en Reinder Tolsma

Uit:  De Sneuper, nummer 88, blz. 176-181, September 2008, Historische Vereniging Noordoost Friesland.

Op 16 mei 2008 werd in het Stadsarchief van Amsterdam een boek gepresenteerd, getiteld Elisabeth de Flines, Een onmogelijke liefde in de achttiende eeuw. Hoewel een groot deel van het verhaal zich afspeelt in Amsterdam is er ook een belangrijke Dokkumer component. Dit artikel gaat daar dieper op in.

Elisabeth de Flines, de dochter van een steenrijke koopman aan de Amsterdamse Herengracht, gaat er in 1700 vandoor met haar geliefde Eduart Back, de knecht van haar vader Jacob. Ze duiken onder en krijgen een kind, maar hun huwelijk wordt hun belet door haar vader en de rechter. In 1702 bepaalt de Hoge Raad dat ze drie maanden terug moet naar haar vader om zich te bezinnen op haar toekomst. In die periode weet haar vader haar onder druk los te weken van Eduart en een huwelijk voor haar te bekokstoven met een Friese advocaat, Adriaan Penterman(1). Na hun bruiloft in 1704 zetten ze hun huishouden op in Leeuwarden. In 1710 verhuizen ze naar Dokkum, waar ze hun intrek nemen in ‘De nieuwe collegie’, het oude onderkomen van de Friese admiraliteit die in 1645 naar Harlingen is uitgeweken. In 1713 sterft Adriaan Penterman, vader van acht kinderen inmiddels.

Admiraliteitshuis Dokkum, 1723, J. Stellingwerff

Met de dood van Adriaan wordt Elisabeth een ander mens. Voor het eerst van haar leven is ze handelingsbekwaam – niet langer als minderjarige afhankelijk van haar vader of als echtgenote van haar man. Elisabeth is in beginsel steenrijk, alleen dat weet ze niet. Haar vaders huis op de Herengracht is feitelijk van haar. Dat vloeit voort uit het testament van haar grootvader van moederszijde, die heeft bepaald dat haar ouders haar wanneer ze trouwt, of 25 wordt, ofwel vijftigduizend gulden moeten uittellen, of anders vervalt het huis aan haar. Voor Jacob was dit een reden te meer om het huwelijk met de knecht Eduart te dwarsbomen, terwijl hij met Adriaan achter Elisabeths rug om allerhande onderhandse afspraken heeft gemaakt om ervoor te zorgen dat hij het huis kan behouden. Adriaan is afgekocht met twintigduizend gulden onder meer. Elisabeth weet van dit alles niets, maar er is geen twijfel aan dat ze erachter zal komen nu ze als weduwe zelf haar zaken zal kunnen behartigen. En het is de vraag of de afspraken die Jacob en Adriaan onderling hebben gemaakt stand zullen houden voor de rechter, mocht het zover komen.

Het Grachtenboek van Caspar Philips (1770) geeft de 17de-eeuwse toestand van Herengracht 132 vóór 1787 weer.

Jacob besluit het er niet op te wagen, maar in plaats daarvan te proberen zijn dochter onder curatele te laten stellen. Maar dan zal hij eerst een dossier moeten opbouwen dat die stap rechtvaardigt. Kort nadat Adriaan is overleden, stuurt hij tot dat doel een dienstbode naar Dokkum, zogenaamd om zijn dochter bij te staan. Ook Elisabeths schoonfamilie zit in het complot, die door Jacob met mooie beloften is gepaaid.

Wie een familielid zijn bewegingsvrijheid wilde benemen, moest een met redenen omkleed verzoek daartoe aan de rechtbank richten. Drank-misbruik, verkwisting, verwaarlozing, mishandeling, seksuele bandeloos-heid en goddeloosheid waren al dan niet in combinatie de meest gehoorde motieven, dus daar moet Jacob het van hebben. Dit is zijn meesterzet: hij biedt zijn dochter in haar verdriet de hulp van een dienstbode aan, om haar gezelschap te houden en bij te staan in deze moeilijke tijden. Het gaat om Maria van der Voort, de weduwe van een herbergier uit Breukelen. Elisabeth maakt dankbaar gebruik van haar diensten. Zo haalt ze de vijand in huis.

De puinhoop die Maria aantreft! “…alles in den huijse zeer wild en woest, ja gants onordentelijk en reddeloos heeft gevonden, ende dit zoo wel ontrent den huijsraad, als ontrent de kinderen, als loopende dezelve kinderen met gescheurde en onreine kleederen, gants havenloos en geheel en al beset met ongedierte, gelijk zulks heeft gebleeken, nadat zij comparante die kinderen naderhand wat heeft gehavend ende gereinigd. Dat voorts ook zij comparante van tijd tot tijd heeft gesien ende ondervonden, dat de gedagte weduwe Penterman zich weinig, ofte wel in’t geheel niet met haare kinderen bekommerde, ofte bemoeide, veel min behoorlijk versorgde ofte havende, ende alzo ontrent hen geen de minste moederlijke genegentheid ofte liefde bewees, maar eerder hen onbermhertig en onmededogeloos handelde, ende tieranniglijk over hen heerste, als slaande dezelve meest sonder eenige de minste reden.(…) dat zij het eeten in de kas liet bederven, zonder hetzelve ten oorbore te nuttigen (…) maar ook dat sij het natte linnen vier dagen lang in haar slaapkamer opsloot, zonder daar aan iets te doen, en daar na zonder kaars of eenig licht bij haar te hebben, savonts ten zes of zeven uuren tot laat in de diepe nacht daar aan ging arbeiden(…) alzo zij dagelijks zodanig onmatiglijk de sterke drank gebruijkte, dat zij dikwils buijten hare zinnen was, en als dol en rasend aanging. Sluijtende alzoo dronken zijnde haar zelven meesten tijd savonds in de kamer op, dat geen mensch dan bij haar kost komen, waar omme men doorgaans bang en verlegen was, dat zij wel brand mogt veroorzaaken…”

Aldus Maria van der Voort, na een verblijf van zes maanden bij Elisabeth in Dokkum. Wat kan Jacob nog, in het licht van deze verklaring? Zijn dochter, stelt hij met zoveel woorden vast, is niet alleen klein van verstand, oordeel en begrip, maar ook los, onbezonnen en verkwistend van aard. Ze is niet in staat voor zichzelf te zorgen, laat staan voor haar kinderen. Als er niet wordt ingegrepen, valt te vrezen voor de totale ruïne van haar gezin. Er zit maar één ding op, aldus Jacob in een verzoekschrift aan het Friese gerechtshof: een ondercuratelestelling. Deze vrouw moet aan banden worden gelegd. Hij machtigt de Friese advocaat Petraeus om namens hem de affaires rond zijn dochter af te handelen.

Elisabeth intussen heeft Dokkum achter zich gelaten en zich met haar gezin in Leeuwarden gevestigd. Dat zulks niet vrijwillig ging, vertellen getuigen(2): “…dat ook de gem. Pentermans in weerwil van de gem. weduwe Penterman de tweede dagh nae de gem. begraevenisse geweldiglijk de huishoudinge tot Dockum ten meeren deele hebben opgebrooken ende het meest en voornaemste van de meubilen, huisraed en imboel hebben uijt den huijze gevoert of gedaen brengen ende inscheepen in een vaertuijgh ende vervolgens naer Leeuwaerden hebben vervoert, niet tegenstaende de gemelde weduwe Penterman haer zelven op alderhande wijzen daer tegen opposeerde, zelfs tot zoo verre dat zij een buure gerugt maekte en de buuren tot haer assistentie wilde roepen om haer tegen dit geweld te helpen ende te assisteeren ende dat de gemelde Pentermans om haer dat te verhinderen de gemelde weduwe Penterman in een kamer hebben opgeslooten gehadt ende aldaer opgeslooten gehouden tot dat zij de gemelde meubilen uijt het gemelde huijs hadden gedaen vervoeren ende in het gemelde vaertuig inscheepen. Dat dit gedaen zijnde de gemelde Pentermans beijde des naermiddags omtrent ten vier uuren de gemelde weduwe requirante tegens haer wil en genegentheid tusschen hun beijde in het midden ieder bij een arm genoomen ende alzoo door verscheijde omweegen door enge steegjens ende zelfs door het huijs van eenen hopman (3) Snip (zijnde de lombart) als een gevangene om het geright van de menschen te ontgaen ende omdat zij niet soude worden ontset buijten de poort ende in het gemelde vaertuigh hebben gebragt en vervolgens met haer naar Leeuwarden zijn vertrocken…”

Sinds april zit Elisabeth zo bij haar schoonvader, wachtend op een huis dat haar is toegezegd. Maar de oplevering van haar huis schiet niet op en vier maanden later zit ze er nog. Dan, de elfde augustus 1714, vallen de schellen haar van de ogen. De deurwaarder staat op de stoep met een dagvaarding voor haar. Wat blijkt? Haar vader wil haar onder voogdij laten plaatsen! Haar vader! Ze weet niet precies wat hier achter zit, maar één ding is zeker: ze moet weg, terstond, geen dag te verliezen.

Elisabeth wacht tot de Pentermannen de deur uit zijn. Dan, beschroomd en bevreesd, haar hoofd bedekt, glipt ze de deur uit. Ze laat haar kinderen achter, wat moet ze anders? Ze neemt haar toevlucht tot het huis van een vriend, de Leeuwarder koopman Frans Stalpert van der Wielen, en neemt terstond een advocaat in de arm, Petrus Rudolphi. Die zal weten waar hij aan begonnen is: hij zal worden belasterd en belaagd, en jaren moeten wachten op zijn salaris.

Paniek bij de Pentermannen als ze merken dat Elisabeth er vandoor is. Ze weten middels een grootscheepse zoekactie al snel haar verblijfplaats te achterhalen, maar missen het recht haar daarvandaan te slepen. Daarom vervoegen ze zich bij het Hof van Friesland. Deze vrouw, zeggen ze, is ervandoor gegaan met achterlating van haar acht kinderen; daar heeft ze ons mee opgezadeld. Ze tracht de jurisdictie van uw Hof te ontlopen. Ze verzoeken arrest op haar persoon, dat wil zeggen het recht haar op te laten pakken en vast te houden op hun kosten. Bij hen thuis welteverstaan, waar ook haar kinderen zich bevinden. Een dergelijk huisarrest op last van de rechter was niet ongebruikelijk destijds.

Diezelfde dag nog wordt Elisabeth door de deurwaarder van het Hof met twee knechten van haar verblijfplaats weggesleept, om die avond al tot nader order te worden overgedragen aan haar schoonfamilie. Het Hof, dat de zaak gaat onderzoeken, voelt er weinig voor de verdachte tussentijds in de gelegenheid te stellen de aanklacht met haar vlucht waar te maken. Elisabeth is terug bij af, met dit verschil dat ze nu weet dat ze bij de vijand huist. De schijn hoeft niet langer te worden opgehouden, haar schoonfamilie kan het masker laten vallen.

Twee maanden zit ze daar in haar slavernij, zoals ze het zelf noemt – dan volgt de victorie. Het Hof heeft de aantijgingen onderzocht en ongegrond bevonden. Er zou, aldus Elisabeth later, bedrog zijn vastgesteld, tot de uiterste verwarring van haar vader en zijn handlangers. Eind oktober wordt ze in haar vrijheid hersteld en kan ze haar eigen huishouding opzetten, met haar kinderen, in een huis dat ze huurt van Frans Stalpert van der Wielen. Ze krijgt haar meubels terug, die de Pentermannen in beslag hadden laten nemen, en schaft zich om haar overwinning te vieren wat nieuws aan – een theetafel, een kamerscherm en wat bestek onder meer. In geen jaren zal ze meer zo zorgeloos met geld omgaan.

Wat nu? Ze heeft een slag gewonnen maar het gevaar is niet geweken. Hoe haar vrijheid veilig te stellen? Hoe, in haar woorden, het hoofd te bieden aan de gevaren waar ze aan blootstaat, aan de streken en vervolgingen waar ze aan wordt beproefd? Er is een uitweg, beseft Elisabeth: trouwen. Dan heeft ze vanzelf een voogd, zodat de dreiging van een ondercuratelestelling is afgewend. Ze heeft, zegt ze zelf, de krachtige bescherming, raad en assistentie nodig van een man. En ze heeft een kandidaat op het oog ook: een man van wiens oprechtheid en onverminderde liefde ze volkomen overtuigd is. Een man bovendien die het klappen van de zweep kent, die al eerder een trouwe bondgenoot is gebleken in de strijd tegen haar vader – de liefde van haar leven, Eduart.

Het is niet de gelukkigste keuze misschien.

Hoe het afloopt?

Zie daarvoor het boek(4), geschreven door bovengenoemde auteur:

“Elisabeth de Flines, een onmogelijke liefde in de achttiende eeuw”, 2008. Uitgeverij: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 176 pagina’s.

ISBN 978-90-253-6362-8.

Noten:

1. Adriaan Penterman was “tonneboeier”, verantwoordelijk voor het leggen van boeien in de Waddenzee om de vaargeulen aan te geven. Het jaarlijks traktement van de provinciale tonnenmeester: 2000 gulden maar liefst. Bekende voorgangers van Penterman als tonneboeier in Dokkum zijn vader en zoon Zuiderbaan (Jan Lolkes en Lolke Jans). Beiden hebben in hun burgerwapen een boei aan een ketting en een steen (wapenboek Hesman).

2. De getuigen waren Antje Folkerts en haar dochter Neeltje. Haar man Johannes Claesen Wiarda, mr schilder en glasemaker, wonende te Dokkum, te Rinsumageest en te Leeuwarden, is geboren te Dokkum en overleden na februari 1728. Zij trouwen (kerk) op donderdag 5 mei 1689 te Dokkum (hij van Dokkum, zij van Leeuwarden). Antje is overleden na februari 1728. Van Johannes en Antje zijn zes kinderen bekend (info via Melle Koopmans):

1. Folkert Johannes Wiarda is gedoopt 30 augustus 1691 te Dokkum. Folkert trouwt (kerk) op 1 mei 1716 te Dokkum met Antje Jacobs. Antje was eerder gehuwd (1) met Gerrit Hesman, glazemaker en verwer; maakte rond 1700 een wapenboek met burgerwapens van veel Dokkumers (zie Genealogysk Jierboek 1993).

2. Jan Johannes Wiarda is gedoopt 27 oktober 1695 te Dokkum.

3. Neeltje Johannes Wiarda is gedoopt 27 oktober 1695 te Dokkum.

4. Jan Menckes Johannes Wiarda is gedoopt 27 oktober 1695 te Dokkum.

5. Mencke Johannes Wiarda is gedoopt 27 oktober 1695 te Dokkum.

6. Klaas Johannes Wiarda is gedoopt 6 februari 1701 te Dokkum

3. In de garnizoensstad Dokkum was een (burger-)hopman een soort groepscommandant in een vendel. In dit geval betrof het Folkert Snip die ook zilversmid en lommerd(=bank van lening) was. Vroedvrouw Schrader, die volgens haar memorieboek 22 september 1711 Elisabeth hielp een zoon, Gilbert, op de wereld te zetten, was aan deze Snip gelieerd. In Genealogysk Jierboek 1993 staat hun familiewapen. Hierin staat eveneens het wapen van Joannes Wiarda, getrouwd met Anna Lijsbeth Dokkoma(= Antje Folkerts).

4. De schrijver Machiel Bosman en zijn boek waren het onderwerp van een uitzending van “Verre Verwanten op Radio 5”, opgenomen op 17 juni in het Admiraliteitshuis te Dokkum. Geïnterviewd werden tevens museum-directeur Ihno Dragt en streekarchivaris Tjeerd Jongsma. De uitzending van dit programma heeft plaatsgevonden op zaterdag 2 augustus en is nog online te beluisteren via www.verreverwanten.nl of ons Sneuperblog op sneuperdokkum.blogspot.com.

Het boek is genomineerd voor de Grote Geschiedenis Prijs van Volkskrant, Historisch Nieuwsblad, NPS en VPRO.

 Posted by at 23:33

 Leave a Reply

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.