nov 012004
 


Bron: Rare Kostgangers in Dokkum en omliggende gemeenten door de eeuwen heen W.Tsj. Vleer p. 32 e.v.
Ook vermeld in: Uit Frieslands Volksleven, Waling Dijkstra

Sterk staaltje van patergeloof in de 17e eeuw…. In handen van de Jezuieten zag en voelde Anna overal duivelen en duivelsknechten.

In het rustige Ezumazijl aan de Lauwerszee woonde in 1633 het meisje Anna. Haar vader was doopsgezind maar niet bijzonder vroom. Hij vloekte nogal eens en was op een dag vreselijk kwaad op zijn dochter. Hij wenste haar toe dat de duivelen in haar hart mochten varen en haar opheffen in de lucht.

Sedert dat ogenblik begon Anna ongesteld te worden en werd al spoedig door kwade geesten geplaagd. Ze begon te schreeuwen en huilen dat de buren het niet meer konden aanhoren.

Terzelfder tijd kwam de duivel in eigen persoon enige inkopen doen in het winkeltje van Anna haar vader, daarbij belangstellend vragende naar de toestand van zijn dochter. Heel opgewekt zei ‘de zwarte’ toen: “Na twee of drie dagen zal er bij haar wel een ander kwaad uitbarsten! ”

Met deze bijzonder aardige mededeling telden de ouders de dagen en inderdaad werd het met Anna erger en erger. De ouders deden alles wat zij konden, maar het was vruchteloos.

Inmiddels was de vader van Anna uit de doopsgezinde gemeente gestoten vanwege zijn gedrag en hier nog boos om zijnde, wendde hij zich tot de rooms-katholieken in Dokkum om hulp. Anna werd nu naar Catharina van der Meulen, de vrouw van Tzietse van Peijma gestuurd en door haar bemoeienis werd ze rooms gedoopt.

Dit was niet naar de zin van de duivel, want toen zij op het punt stond gedoopt te worden, raakte zij haar verstand kwijt. Toch werd Anna gedoopt, waarbij vrouw Van Peijma antwoordde en de duivel de gehoorzaamheid opzegde. In tussen was het huis van Anna omringd door een menigte katten, die door hevig gemiauw kenbaar maakten dat zij het niet eens waren met Anna’s bekering.

De doop deed Anna goed. Zij werd rustiger en ook de verstandelijke vermogens deden het weer beter. Maar nu maakte Anna een grote fout. Tegen de zin van haar ouders in ging zij naar een waarzegster toe. Deze waarzeggende vrouw verklaarde de duivel niet te kunnen uitwerpen. De vrouw vatte de hand van Anna, prevelde iets uit een toverboek, legde haar strenge geheimhouding jegens haar ouders op en maakte een drank klaar, welke Anna terstond voor een groot deel moest innemen.

Maar Anna kreeg argwaan, ze begon zich betoverd te voelen en schold de oude vrouw uit voor alles wat maar mooi en lelijk was, maar kon niet van haar plaats komen. Daarop kreeg zij van de waarzegster twee geheimzinnige papiertjes, het ene, in een lap genaaid, hield het bevel aan de duivel in het meisje in het vervolg niet meer lastig te vallen en dit document moest Anna om de hals dragen. Op het andere, dat open was, stond geschreven:

Quade staet stil,

Om de naem Jezus Christus wil,

In den naem des Vaders en des Soons en des H. Geest,

Dat ick verlost mach worden van sulcken quaden geest.

Dit gebed moest Annatje op weg naar huis op alle kruiswegen opzeggen en verder zo vaak als het wezen met de bokkepoten haar lastig viel. Een volgende keer las de waarzegster Anna’s toekomst uit de sterren. Anna zou in haar 19e jaar van de satan verlost worden.

Anna was al negen maanden met de waarzegster bevriend eer de eerzame vrouw Peijma achter haar daden kwam. Anna werd nu bij vrouw Peijma in huis gebracht en de hulp van een priester werd ingeroepen, die de kerkelijke middelen eens zou proberen…

Maar de hulpmiddelen van de priester hielpen nog minder dan die van de koffiedikkijkster, want Anna werd weer veel gekweld door de hellevorsten. Een van hen, luisterende naar de mooie naam van Pieter Stobeler, maakte het haar het meest lastig.

Soms maakte hij haar zo zwaar, dat vier kloeke mannen haar niet van de grond konden opheffen, terwijl ze even later zo slap als een vaatdoek was. Daags voor Driekoningen zou deze duivel uitgeworpen worden, maar toen Stobeler dat vernam, werd hij hels. Een groot aantal katten vloog met een afschuwelijk geschreeuw door het huis. Allemaal duivelen…

Toch zijn er toen voor pasen 1634 nog zeven duivels uit Anna verdreven. Netjes zeiden de monsters hun naam tegen de Jezuietenpater toen ze opstapten. Het waren: Brand-in-de-hel, Kijk-in-de-hel, Kijkdeurdeglazen, Voordanser, Blaas-in-de-hel, Rabbeler en Babbeler. Dus een aardig stel kwelgeesten bij elkaar…

Maar het stel had het ook wel erg bont gemaakt. Zij spraken door middel van Anna, en kreeg het meisje bezoek van niet-roomsen, dan was Anna een grammofoonplaat en zei Rabbeler of Kijkdeurdeglazen: “Komt maar hier, gij zijt ook van ons volk, want gij zijt ketters.” Een predikant, die ook eens bij Anna kwam, kreeg te horen: “Kom hier dominee met je dobbelstenen in de zak. Laat ons samen eens spelen !”

Wij krijgen sterk de indruk uit Anna haar taal, dat zij een vrije vogel was, te nuchter om zich te laten strikken. Maar na de uitwerping van haar vrienden zou ze het bijzonder moeilijk hebben gekregen. Ze was weer minder werelds en ze leek geheel bekeerd te zijn.

Doch Anna kon de ketters niet vergeten en ging eens bij een dominee ter kerke en daar werd Anna toen weer zo toe aangetrokken, dat de kwelling opnieuw begon. Alle hulp was vruchteloos. Anna was weer in de macht der duivelen. De paters gingen zich er weer mee bemoeien. Na Anna onderzocht te hebben, ontdekten zij dat er nog een duivel bij haar was.

Het werk van de uitwerping werd nu door de paters verricht en de geest gedwongen te vertellen dat hij “Hanske kom te boven” heette. Maar het uitwerpen van Anna’s hartsgeheim “Hanske” slaagde niet bijzonder, want de paters wisten niet dat de stoute Anneke nog kromme naalden en andere tovermiddelen van de waarzegster bij zich had. Toen men die eindelijk vond, capituleerde Hanske weldra en met hem Anna, wier geest nu toch wel helemaal aangedaan was door zoveel bekering, ketterij, uitwerping en lichamelijk onderzoek door paterhanden.

Anna was op allergruwelijkste wijze gefolterd. Hiervan kreeg Hanske kom te boven de schuld, maar Anna zal wel de angst te pakken hebben gekregen, nadat er zo hevig met haar omgezeuld was. De heren paters dwongen volgens hun zeggen Hanske kom te boven een bekentenis af, die niet mooi meer was en waarmede toch wel de macht van deze geestelijken boven alle twijfel verheven werd !

Zij dwongen Hanske te vertellen, dat hij om de eeuwige heerlijkheid te bekomen, een ladder staande van de hel tot in de hemel, met sporten zo scherp als scheermessen, zou willen op en neder klimmen van toen af tot aan de jongste dag !

Of Hanske aan het klimmen is gegaan vermeldt de geschiedenis niet. Wel werd Anna opnieuw door de zwarte dienstknechten bezocht. Haar werd een goudstuk aangeboden tot huwelijkspand en toen zij dit weigerde werd ze neergeworpen en hield de duivel zich met haar bezig, doch ze genoot volgens de berichten: het lichaam des Heeren. Ook deze boelerende zwartjanus noemde zijn naam na uitgeworpen te zijn: “Sluit in de hel”. Zijn makker heette: “Kruip in de hel”. Toen de heren zich niet meer inwendig in Anna mochten nestelen, plaagden zij de arme stakker uitwendig…

Eindelijk, na vele maanden, waarbij Anneke nog altijd tovermiddelen bij zich droeg en zij hevig leed door het ontlastten van naalden, haarballen en andere soorten duivelse voorwerpen, die Sluit in de hel en zijn maten in haar lichaam hadden gebracht, werd ze voorgoed genezen, dit wil zeggen: voorgoed bekeerd.

Maar boze tongen beweerden dat Anna nimmer bezeten was geweest, doch veel had gezegd vanwege haar angst voor de Moederkerk.

De paters wisten echter wel beter. Krachtig genoeg zijnde om niet meer te dwalen, kon zij vrouw Van Peijma’s woning verlaten en weer naar haar ouders in Ezumazijl terugkeren. Daarna kwam zij als dienstmeid in Dokkum bij katholieken. In deze betrekking werd ze aangetast door de pest en weer overgebracht naar haar ouderlijke woning, waar ze op 23 juni 1636 aan deze ziekte overleed, zoals de duivel haar een half jaar daarvoor voorspeld had…

Dit hele verhaal is curieus, daar het van roomskatholieke zijde serieus is gebruikt om de macht van de katholieke kerk te bewijzen. Het werd beschreven door pater Willebrordus van der Heijden, geboren 29 mei 1595 te Middelbeers in Brabant. Hij studeerde vijf jaar Letteren te Antwerpen en werd in 1626 te Mechelen als priester der Jezuieten gewijd. Op 10 april 1627 kwam hij in Leeuwarden om daar in het geheim als geestelijke werkzaam te zijn. Volgens zijn eigen verklaring tekende hij het verhaal omtrent Anna (door hem veel uitvoeriger en ernstiger beschreven dan hier gedaan is) op uit een beschrijving van de bezweerder zelf, zijnde de Jezuitenpater Cornelius Sarcerius te Dokkum en uit de mond van pater Nicolaas Creps, die zelf verschillende mensen had gehoord die Anna hadden gezien en horen praten…

De bekende Ds. Balthasar Bekker uit Metslawier (schrijver van het beroemde ‘De betoverde wereld’)gebruikte het Anna-mysterie om de spot te drijven met deze duivelscomedie en het bijgeloof.

Anna zelf zal onder druk zijn gezet en is evenmin bezeten geweest als wij ! En die duivelen die gevonden zijn illustreren duidelijk met welke middelen hier pressie werd uitgeoefend. Zij was het slachtoffer van haar kwelgeesten, geen duivelen, maar mensen die in duivelen geloofden… “Arme Anna”, dat is het laatste wat we van deze historie kunnen zeggen. Zij was haar tijd ver vooruit en wellicht te nuchter om alles maar klakkeloos aan te nemen.

Uit: “Verhaal van de verrigtingen der Jezuieten in Friesland”, door pater Willebrordus van der Heijden, blz. 119 e.v.

 Posted by at 22:49

 Leave a Reply

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.