dec 012000
 

Sjoerd Postma

Inleiding

Voorheen maakten handelaren en kooplieden gebruik van zogenaamde “hondekarren”. Over dit onderwerp verzamelde ik de afgelopen tijd veel materiaal. Onderstaande geeft een indruk hoe bestuurders het gebruik van hondenkarren in banen probeerden te leiden.

Reeds in 1844 komen er in de gemeenten in Friesland wetten voor hondenkarren. Eén der inwoners van Bolsward was met zijn hondenkar op de loop geraakt en er was heel wat schade aangericht. Dit moest anders concludeerden de vroede vaderen.
In de straat het Oosterend te Leeuwarden kwamen bordjes met het opschrift “één richtings verkeer”. Het was niet zo gemakkelijk een hondenkar te hebben. Men was aan allerlei voorschriften gebonden: de riemen moesten een bepaalde breedte hebben, het stokraam van een bepaalde lengte, ook maakte het verschil of er één hond was of meerdere. Bij drie mocht er één onder de kar mits van bepaalde grootte, plus dan twee voor de kar. Ook moest men een bakje bij zich hebben om de honden te laten drinken. Jongens onder de veertien mochten niet op de hondenkar zitten, maar moesten er naast lopen, maar de jongens waren slim en zagen de politieagent van ver aankomen, of soms waren de glimmende knopen bakens voor de jongens met hun scherpe ogen.

De tram

Omstreeks 1880 volgde een nieuwe ontwikkeling in de provincie, de tram deed zijn intrede in onze streek. Langs de bermen der wegen werden tramrails gelegd.
De houders van hondenkarren, en dat waren er vele, hadden gauw door, dat als je wielen liet maken van de juiste breedte dat deze precies in de tramrails pasten, je daardoor een grotere snelheid kon maken en het had als voordeel dat de honden zo moe niet werden. De bezitters van hondenkarren kenden de dienstregelingen van de tram op hun duimpje, er was altijd wel één zijbaan waar ze vlug uit konden wijken en was de nood groot dan kon hij er ook nog uitgetild worden.
En toch is er door een dergelijk voorval op de lijn van de tram tussen Bergum en Dokkum wel eens een ernstig ongeluk ontstaan. Natuurlijk was dit een doorn in het oog van de machinisten der stoomtrams en van de voerlui van de paardentram. Het kwam maar al te vaak voor dat er bij een extra ingezette tram botsingen of bijna-botsingen ontstonden.
De directie van de spoorwegen N.T.M. beklaagde zich bij de overheid maar die kon er niets aan doen. In een proces was een hondenkarbezitter vrijgesproken. Deze beriep zich erop dat hij gebruik maakte van de openbare weg en dat was waar. Niemand kon er iets aan doen, maar er school een addertje en wel wanneer je van de trambaan een stukje bereed dat niet langs de openbare weg liep en daar lagen de politiedienders op de loer. Dat hadden de gladde hondenkarrenvoerlui al heel snel in de gaten en hielden er danig rekening mee want de boetes waren vors en liepen op tot f. 50,– of 8 dagen hechtenis, bij niet voldoen der regels.
Pas omstreeks 1926 kon het bij de wetswijziging verboden worden, maar toen waren er al niet meer zoveel hondenkarren.

Aan houders en geleiders van hondenkarren

Van 1 september 1911 af, op welke datum de trekhondenwet 1910 (st.bl. nr 203) in werking treedt, zullen de houders en geleiders van hondenkarren verschillende voorschriften moeten nakomen bij het gebruik van hondenkarren. Met een hondenkar wordt bedoeld een voertuig met één of meer honden bespannen. Door de Wet wordt onderscheid gemaakt tussen houder van een hondenkar en geleider van een hondenkar.

Voorschriften in acht te nemen door den houder van een hondenkar.

Wil iemand een hondenkar gaan houden, dan moet hij zorgen:
1. Dat hij als houder van een hondenkar wordt ingeschreven.
2. Dat de kar en de honden en het tuig, die hij gebruiken wil, zijn zoals de wet dat eist.
3. Dat ook degene, die hij met de kar uitzendt, aan de voorschriften voldoet, de inschrijving geschiedt bij B. en W. der gemeente, bij de secretarie, als er geen bezwaar is tegen hondenkar, het tuig, de honden enz..

1. Nummerbewijs; dient vermeld op de kar zichtbaar te lezen alzo de gemeente, ook dient men het nummerbewijs op verzoek te tonen aan de politie.
2. Eisen voor de honden; de honden dienen niet kreupel, schurftig, ziek of drachtig te zijn, en dienen tenminste 50 cm hoog te zijn, na 1 september 1914 de honden gespannen voor de kar 60 cm hoog.
3. Eisen der kar; de kar dient stilstaand niet op de hond te drukken, er moet stilstaand een drinkbak voor de hond staan gevuld met fris water.
4. Eisen tuig; het tuig moet bestaan uit zacht leer, tenminsten 4 cm breed en strekken tot voorbij de voorpoten, zij moet vastgemaakt aan een spoorstok vastgemaakt onder de kar en tussen de twee einden van de bomen, verder moet het tuig bestaan uit een draagriem tenminste 6 cm breed.
5. Weigering inschrijving; voldoet de kar, tuig, of honden niet, dan weigeren B. en W. inschrijving.
6. Recht van beroep; dit kan binnen 30 dagen, op verzoek met zegel van 22½ cent bij Gedeputeerde Staten.
7. Doorhaling inschrijving; dit kan wanneer de inschrijving, éénmaal gedaan, aan de in 1 t/m 4 genoemde eisen niet meer wordt voldaan.
8. Beroep doorhaling; op dezelve wijze als van weigering.
9. Nieuwe inschrijving; dit kan alleen na 30 dagen van eerste aanvraag, en men moet alsnog voldoen aan alle gestelde eisen.
10.Leeftijd geleider; de houder moet zorgen dat er niemand de hondenkar begeleid, jonger dan 14 jaar, ook is de houder aansprakelijk voor alles wat de hondenkar en de honden en tuig betreft, hij dient toe te zien op goed onderhoud der hond, tuig, en kar.
11.Voorschriften die een geleider van een hondenkar in acht moet nemen, de geleider moet op verschillende dingen letten:

1. Op de wijze waarop de honden aangespannen zijn.
2. Op de lading van de hondenkar.
3. Op de snelheid van het lopen der honden.
4. Op het nummerbewijs.

12.Naast elkaar spannen van honden; loopt er meer dan één hond vóór de kar, dienen deze naast elkaar gespannen.
13.Aantal honden voor de kar; voor de kar mogen ten hoogste 3 honden gespannen worden.
14.Aantal honden onder de kar; ten hoogste twee rechtopstaan onder de kar gemeten naar schouderhoogte.
15.Lading aantal personen op de kar; de lading met de personen op de kar meegerekend, moet in evenwicht zijn, en mag de honden geen bovenmatige inspanning kosten.
16.Snelheid rijden; de geleider mag niet sneller rijden dan een paard in draf.
17.Stilhouden; op verlangen van de politie moet de kar onmiddellijk stilhouden.
18.Nummerbewijs; hij moet het nummerbewijs altijd bij zich hebben en het onmiddellijk aan de politie laten zien, zo zulks gevraagd wordt.
De marechaussees en de ambtenaren van den rijks- en provincialen waterstaat staan in deze gelijk met de politie.

Straffen voor den houder en geleider

Wordt eerder genoemde niet nagekomen, dan kan de houder of geleider voor den strafrechter komen en gestraft worden of hechtenis van tenhoogsten 8 dagen of met een geldboete van ten hoogsten f. 50,–.
De bepalingen omtrent hondenkarren, die tot dusver bestonden, vervallen alle 1 september 1911, de inschrijvingen als hondenkarhouder, die krachtens die bepaling gedaan zijn, zijn niet meer van kracht. Wel zijn van 1 september 1911 af nog geldig de voorschriften over het uitwijken, het stilstaan, het voor de honden gaan lopen, het tegenkomen van andere trekdieren enz. die in verschillende provinciale en gemeenteverordeningen voorkomen.

Achterkant van het “Nummerbewijs”

Dit nummerbewijs (familiebezit) was eigendom van Doede van der Werf, woonachtig te Bergum, hij had een winkel in “het west”. Op de foto zien we Taekele Douwes Soepboer, hij werd op 05-02-1870 als tweede kind en oudste zoon te Hantumeruitburen geboren. Hij groeide op in het boerenbedrijf, maar kon vanwege zijn handicap dit werk niet doen. Hij had een winkeltje in Hantum en was gehuwd met Tietje Kuipers. Doordat hij klein en vergroeid was, zat hij toen hij jong was op de knieën en later lag hij op de kar. Hij reed tot zijn 70ste jaar met de trouwe hond Max. (Genoemde foto’s staan afgedrukt in Sneuper no.36, 1996)

Websites met afbeeldingen van hondenkarren:

Oude hondenkarren.
Het vervoermiddel voor de gewone man.
Postbezorging per hondenkar.
Hondenkar te Musselkanaal, Groningen.

 Posted by at 23:50