aug 012000
 

Douwe Leij

Voorwoord.

Iedereen heeft zo z’n motivatie voor een stuk onderzoek. De mijne is heel simpel. Foeke Sjoerds, die leefde van 1713 tot 1771, is één van mijn voorouders. Nummer 464 in mijn kwartierstaat. Foeke had een goed verstand en gebruikte dat vooral in het belang van zijn medemensen. Hij las en schreef veel.

In de provinciale bibliotheek in Leeuwarden trof ik een aantal nagelaten geschriften aan die niet in druk zijn verschenen. In zijn boeken gaf hij tussen de regels door nogal eens zijn persoonlijke mening over verschillende onderwerpen. Wopke Eekhoff, stadsarchivaris van Leeuwarden, gaf in het midden van de negentiende eeuw een lezing over de Friese geschiedschrijver Foeke Sjoerds. Voor deze lezing deed hij onderzoek zowel in de officiële archieven als door correspondentie met verschillende nazaten. De lezing verscheen in 1859 in druk. Verschillende tijdgenoten van Foeke roemden zijn gaven. Soms was dat in de geest van die tijd nogal hoogdravend.

Leven van Foeke Sjoerds.

Foekes vader, schoenmaker Sjoerd Foekes, uit Metslawier, trouwde op 1 december 1695 in Ee met zijn moeder Aaltje Hanses uit dat dorp. Foeke werd op 2 juni 1713 in Ee (Oostdongeradeel) geboren in een huis aan de westkant van de kerk (destijds no. 84).

Vader Sjoerd overleed in 1718. Moeder Aaltje verdiende verder de kost met een winkeltje in bontgoed. Foeke was op school heel leergierig. Hij moest al jong van school meehelpen voor het inkomen van het gezin. De spullen van zijn vader lagen er nog. Op zijn beurt werd hij schoenmaker in Ee.

Toen Foeke bijna 21 jaar was, op 16 mei 1734, trouwde hij als inwoner van Hantumhuizen met de 27-jarige Antje Aukes uit het dorp Ee in laatstgenoemde plaats. Zijn vrouw Antje werd op 30 januari 1707 in Ee gedoopt. Haar vader was de smid Auke Reynders.

Foeke was nog steeds schoenmaker. Ook onder het werk las hij veel. De boeken kwamen vaak van dominee Eisso Bergsma. Godsdienstige onderwerpen hadden zijn grootste belangstelling. Voor vrienden gaf hij catechisatie aan huis.

Foeke was een stille en stroeve man, die vaak in gedachten was verdiept. Voor al zijn kennissen waren zijn integriteit en hoge bekwaamheid belangrijke eigenschappen.

Grietman Jarich Georg van Burmania haalde Foeke in 1739 over dorpsonderwijzer in Lioessens te worden. Hij verdiende daar niet meer mee dan een traktement van f 70,-. Zijn vak van schoenmaker moest hij bij dit lage inkomen ernaast blijven doen.

Op 1 augustus 1742 werd hij onderwijzer in Oosternijkerk. Daar kreeg hij meer leerlingen. Dat leverde een traktement op van f 116,-. De schoenmakerij kon hij van de hand doen. Foeke had nog wel enkele bijbaantjes. In 1745 werd hij als dorpsrechter aangesteld, zorgde voor het Collect van de Lands Impositiën en werd Instrumentschrijver. Een instrumentschrijver schreef testamenten, codicillen, koop- en huurcontracten, obligaties en alle verdere onderhandse acten. Om deze functie uit te kunnen oefenen moest Foeke zich op de staat der officianten der Grietenij laten schrijven en daarvoor jaarlijks f 12,- officiegeld betalen. Hij hielp mensen met het opstellen van acten en brieven. Verder gaf hij les aan huis over verschillende onderwerpen, onder meer geschiedenis en Latijn.

Op 24 juni 1756 liet Foeke in de Leeuwarder Courant een bericht opnemen dat hij aan huis startte met een kostschool voor lezen, schrijven, rekenen, de beginselen van het Latijn, de Nederlandse taal en van de godgeleerdheid, kerkelijke en wereldlijke geschiedenis, landkaartkunde, boekhouden en psalmzingen en verder alles wat voor een burgerlijke en godsdienstige wellevendheid nodig is.

Wopke Eekhoff meldde dat Foeke door zijn ijver en geschiktheid zijn onderwijs een goede naam bezorgde. Hij vergrootte het aantal schooluren, voerde verschillende verbeteringen in, schafte misbruiken af, en gaf als man van kennis en gezond verstand, vele blijken, dat hij het wezenlijk belang van de aan hem toevertrouwde kinderen met zorg behartigde.

Foeke voelde zich geroepen ook het gewone volk te laten kennismaken met de kerkelijke en wereldlijke geschiedenis. Moeilijk toegankelijke geschiedschrijving, nogal eens in het Latijn, zette hij in boekvorm om in eenvoudige taal en verschafte zijn lezers een stuk overzicht. Zijn boeken doorspekte hij op meerdere plaatsen met zijn persoonlijke mening over morele zaken. Dit alles bijelkaar betekende dat Foeke een heel groot deel van zijn tijd besteedde aan onderwijs en studie. Daarnaast had hij nog zijn neventaken. Dit alles naast een groeiend gezin. Bij zijn studie had hij veel gemak van zijn studeerkamertje, dat op kosten van de kerkvoogdij van Oosternijkerk boven zijn woonkamer werd gemaakt. Foeke was de kerkvoogdij daarvoor veel dank verschuldigd. Dat bleek uit enkele gedichten, die hij daaraan wijdde:

Op mijn studeerkamertje:

O! Zalig eenzaam daar ’t gemoed,

zich uitstrekt naar het eeuwig goed,

om over het stof te stappen.

Dit eng vertrek gesticht door gunst

van ’t Kerkvoogdschap verwekt de kunst,

de deugd en wetenschappen.

Anders.

Dit eng vertrek gesticht door gunst

van ’t Kerkvoogdschap, verstrekk’de kunst

en d’eed’le wetenschappen

Een oefenschool: daar d’eed’le ziel

Voor ’t eeuwig wezen nederkniel,

En over ’t stof leer stappen.

Foeke over het beroep van schoolmeester.

Aangezien Foeke Sjoerds zelf onderwijzer en dorpsrechter was, is zijn oordeel over de aan deze functionaris te stellen eisen, rechtstreeks op hemzelf van toepassing.

Hij meldde het volgende:

Schoolmeesters waren daarbij vaak nog dorpsrechter, maar verdienden daar weinig extra mee. Een groot deel van de onderwijzers moest rondkomen met niet meer dan ongeveer honderd gulden. Enkelen haalden samen met de bijbaantjes het dubbele ervan. Dit lage inkomen had tot gevolg dat maar weinig bekwame mensen onderwijzer werden. Veel onderwijzers konden nog maar net lezen, nauwelijks schrijven en beheersten de Nederlandse (Nederduitse) taal onvoldoende. Ook de Godsdienstkennis en het rekenen en andere belangrijke onderwerpen lieten veel te wensen over.

Het vak van onderwijzer werd dan ook veracht. Foeke vond dat het onderwijs bekwame mannen nodig had waarvoor een beter inkomen moest worden geboden in overeenstemming met hun stand.

Vereisten, taken van de schoolmeester in de achttiende eeuw.

1. Godsdienstles.

2. Orde houden.

3. Kennis verschaffen, d.w.z. de eerste beginselen van de wetenschap bijbrengen.

4. Strengheid combineren met een vriendelijke zachtheid en persoonlijke benadering, goede leerlingen door lofgevingen en kleine prijzen te stimuleren en aan anderen als voorbeeld te stellen. Baldadigheden met vermaning en straffen tegemoet treden in plaats van slaag. Wanneer alles vruchteloos is, mag de meester nimmer scherpere tuchtoefeningen verwaarlozen.

5. De schoolmeester mag niets van personen aannemen en de kinderen van rijken en aanzienlijken, om de gunsten en gaven van de ouders te verkrijgen, niet stellen boven die het meer waard zijn.

6. De meester moet zich niet laten afschrikken door onrechtmatige klachten of bedreigingen van de ouders, die vaak teveel van hun kinderen toelaten, en de rechtmatige tucht voor luie en speelse kinderen uitoefenen.

De schoolmeesters op het platteland werden aangesteld door de stemgerechtigde ingezetenen. Alleen de hervormden mochten stemmen omdat het ambt van onderwijzer kerkgebonden was. De onderwijzer moest de jeugd de eerste waarheden van het geloof bijbrengen en kerkelijke diensten verrichten, zoals zingen, lezen en het bedienen van de kerkeraad. Als onderwijzer werden dan ook alleen hervormde, belijdenis gedaan hebbende, meerderjarige personen aangesteld.

Een onderwijzer werd op kosten van de plaatselijke kerk aangesteld en in het onderwijzershuis ondergebracht. De onderwijzer kreeg een benoeming voor onbepaalde tijd, tenzij hij duidelijk blijk gaf van onbekwaamheid of zich kwalijk gedroeg.

Een schoolmeester kreeg direct het recht van vaste inwoning in het dorp. Dat betekende, dat het dorp hem en zijn gezin in geval van armoede en gebrek zou moeten alimenteren. Anders kreeg men dat recht pas na een verblijf van vijf jaar ter plaatse.

Naast het onderwijs, dat ’s zomers in veel plaatsen niet gegeven werd, moest de schoolmeester tenminste éénmaal per week catechisatie voor jongeren geven.

Verder werd hij vaak gevraagd voor openbare catechisaties.

Foeke Sjoerds als echtgenoot en vader.

Het vermoeden bestaat dat Foeke erg veel tijd aan het onderwijs, nevenfuncties, studie en het schrijven van boeken besteedde. Als hij thuis was, trok hij zich veel in zijn studeerkamer terug. Een man die veel aan het werk was. Zijn vrouw schonk hem verschillende kinderen. Drie dochters: Jitske (1738), Trijntje (1740), en Aukje (1750), en een zoon, Sjoerd (1747).Moeder zorgde vooral voor de opvoeding en moest de opgroeiende kinderen tot rust manen. Vanuit zijn verantwoordelijkheidsgevoel zal Foeke echt wel beschikbaar zijn geweest als hij nodig was. Zoon Sjoerd Foekes trad in de voetsporen van zijn vader en werd later onderwijzer in Jelsum en Harlingen.

Foeke Sjoerds als afgevaardigde van Oostdongeradeel op bezoek bij Zijne Hoogheid, de Prins van Oranje, in Den Haag 1748.

Het ondragelijke belastingstelsel der verpachtingen leidde tot grote haat tegen degenen die daar uitvoering aan moesten geven: de belastingpachters. De volksbeweging uit Groningen sloeg over op Friesland en binnen enkele dagen waren alle chergershuisjes verbrand of in het water gegooid. Chergershuisjes waren de huisjes van de belastingambtenaren.

Het Verwardt Friesland (blz. 99) en Nederlandsche Jaerboeken 1748 (blz. 618) geven een beeld van wat er in Friesland gebeurde.

In Oostdongeradeel kwam een aparte actie op gang om de Stadhouder Prins Willem IV te bewegen in Friesland in te grijpen. Roelof Goverts, Abraham Blom en Foeke Sjoerds gingen als afgevaardigden van deze grietenij in Den Haag bij de Prins op audiëntie. Bij zich hadden zij een door Foeke opgestelde brief, gedateerd 22 juni 1748. Doel van het bezoek was om de ellendige en gevaarlijke toestand waarin de provincie zich bevond, kenbaar te maken met het verzoek, ondanks het accoord van de Friese Regenten, de belanstingvoorstellen niet door te voeren. Het gemor van de bevolking nam steeds meer toe. Een bloedbad werd gevreesd.

Ondertekenaars van de brief zijn:

A.G. Oelrichs, Neelis Meelis Postumus, Jan Arents, Gosse Rienks, Jan Geijssens, Mintie Sietses, Johannes Idses, Gerben Pytters, Wierd Tjepkes, Douwe Wijgers, Jacob Dirks, L.V. Tengast, Pyter Klases, Johannis Blom, Jakob Tabes, Jacob (Vriensen ?), Kornelis Oenses, Reijnder Aukes.

Foeke als dichter.

De reis naar Prins Willem IV had zo’n indruk op Foeke gemaakt, dat hij begon te dichten. Eerst een welkomstlied voor de Prins bij zijn bezoek aan Friesland december 1748. Daarna gedichten naar aanleiding van bijzondere gebeurtenissen in zijn dorp. Voorbeelden: Het vertrek en de komst van een predikant, een huwelijk enz. Zeven jaar later maakte hij de “Heilige Bijbelliederen”, een gedicht van 148 bladzijden. In kleine kring werden de gedichten gewaardeerd omdat ze stichtend waren. Op de kunstwaarde werd niet gelet. Het 2e gedicht, “Jeremia’s Klaagliederen”, telde 100 bladzijden.

In het dichten kon Foeke zijn emoties laten gaan, kon hij zijn gevoelens kwijt. Voor mij waren de erg hoogdravende ellenlange gedichten niet om door te komen.

De periode waarin Foeke veel dichtte, duurde van 1748 tot 1757. Daarna maakte hij sporadisch een gedicht. Wopke Eekhoff vermoedde dat de geringe aanmoediging, tegenstand en minachting van zijn dorpsgenoten, voor deze gedichten, de oorzaak was van deze ommezwaai.

Brief van Anne Jeltema aan Foeke Sjoerds (samengevat) Leeuwarden d.d. 16 december 1752:

“Aan de Eerzame en Discrete Foeke Sjoerds”.

Abraham Blom meldde aan Foeke dat hij Anne Jeltema tot de dichters rekende. Bij het sturen van enkele gedichten aan Foeke meldde laatstgenoemde dat het werk was van een onervaren leerling. Naar aanleiding van een door hem volgeestig genoemd dichtboeketje van Foeke, stuurde hij het volgende gedicht op de naam Foeke Sjoerds naar hem:

Fenix-Digter, ‘k zal U roemen

Om uw hoogverheven Geest

Elk moet U met Lauwer Bloemen

Kronen, die uw Schriften leest.

En toen ik uw Vaars beschoude,

Scheen ’t een Wonder-werk voor mij;

Ja ’t was of ‘k mijn oog mistroude

Op ’t gezigt dier Poëzy.

Eed’le Digt-Baak onzer Eeuwen!

Rijk in Stof, Stijl, Zwier en Trant;

Dies moest ik uw Lof uitschreeuwen,

Schrander Brein, doorkneed Verstant.”

Hij hoopte dat deze proef voldoende was om door A. Blom niet geheel inhabil (Latijn: onbekwaam) verklaard te worden. Hij eindigde zijn brief als volgt geheel in de stijl van die tijd:

“Met veel achting Waarde en zeer toegenegen Vrient Ue onderdanige Dienaar. A. Jeltema.

P.S. Verzoeke Abraham Blom benevens zijn huisgezin vriendelijk te groeten.”

Deze zelfde Anne Jeltema liet na het overlijden van Foeke op 18 december 1770 twee gedichten op de uitvaart van Foeke drukken, die op 18 juli 1772 verschenen. Deze zijn als bijlage bij dit artikel gevoegd.

Onder het eerste gedicht staat: “Deze zijn ’s mans eigen woorden in een Vers, briefsgewijze verzonden aan de Schrijver dezer uitvaart, en gedagtekent 11 december 1752.”

(Vermoedelijk was bovenaangegeven brief van Anne Jeltema van 16 december 1752 een reactie op die brief van 11 december 1752.). Het tweede gedicht is een grafschrift dat op de zerk van Foeke Sjoerds is terug te vinden.

Een dichtbundel met werk van Anne Jeltema werd in Leeuwarden uitgegeven.

Op 2 juni 1756 maakte Foeke een gedicht van 7 bladzijden over zijn verjaardag. Hij werd toen 43 jaar. Het gedicht is heel hoogdravend gericht tot God.

Meningen over een aantal onderwerpen, zoals die in de publicaties van Foeke Sjoerds zijn verwoord.

1. Kort vertoog van de Staat en de Geschiedenis van de Kerke des Nieuwen Testament. 1759.

Foeke waarschuwde voor kwasi-wetenschappelijke verhandelingen. Vaak niet algemeen bekende zaken werden door hem opnieuw gerangschikt en verteld, aangevuld met gegevens van belangrijke mannen. Hij wilde de gebeurtenissen van Gods kerk goed vastleggen en belangrijke voorvallen verzamelen en aan de vergetelheid ontrukken. Hij liet de beoordeling van zijn werk aan anderen over vanuit de plicht van nederigheid. Maar vanuit zijn eigen belang wilde hij zichzelf ook niet laken. Dat zou dwaas zijn. Hij zag het niet als mogelijk een stuk naar ieders wens op te stellen. Eer behalen uit het schrijven van boeken beschouwde Foeke als een verachtelijke onderneming. Zijn boek was bedoeld om de eenvoudigen van geest van dienst te zijn en daarnaast aan de behoeften van slimmere mensen te voldoen.

(Bij het etaleren van deze bescheidenheid moet men zich er bewust van zijn dat dat in de achttiende eeuw een gewoonte was, net als het anderen de hemel in prijzen. We komen dat ook tegen bij Anne Jeltema.)

2. Kort vertoog van de Staat en Geschiedenissen der Kerke van de Scheppinge tot op Christus. 1761, 1e deel.

(goedgekeurd door de classis van Dokkum)

Voorwoord van Johannus Ratelband, dominee in Leeuwarden, opgesteld op 12 augustus 1761, met reactie van Foeke Sjoerds. Ratelband prees Foeke om zijn juiste oordeel en goede stijl van schrijven en meende dat deze zich kon meten met degenen die hoger onderwijs hadden genoten en in hogere kringen verkeerden. Foeke toonde zich in zijn dankwoord van 16 augustus 1761 dankbaar voor de waardering, en was daar volgens eigen zeggen door getroffen.

3. Algemene Beschrijvinge van Oud en Nieuw Friesland.

Foeke vond het een plicht van een Christen beleefd en bescheiden tegenover alle mensen te zijn en geen bitse of bijtende woorden te gebruiken, maar beter door blijken van zachtmoedigheid mensen voor zich te winnen.

Een historieschrijver moet volgens hem niet de geschillen van het geloof bestrijden, maar deze alleen juist vermelden. De rest moet aan de Godgeleerden worden overgelaten. Dezen moeten met kracht van redenen en bondige bewijzen de ander overtuigen.

Ledigheid, luiheid, onwetendheid, gierigheid, overdaad, simonie*, eerzucht en meesterschap zijn kwalen die alle zucht tot geleerdheid uitroeien. (blz. 500).

Kennis van allerhande wetenschappen die betrekking hebben tot de regering van het vaderland (Friesland), met name rechten, voorrechten, wetten en geschiedenissen, liefde tot de vrijheid en hoogachting voor een welgefundeerde regeringswijze is van belang om alle vreemde machinaties en ondermijningen te bestrijden. (blz. 504-508).

Zij die van edelmoedige inborst zijn weten welk een heerlijk voorrecht het is zich zelf te wezen en van niemand af te hangen. (blz. 513,514).

Het lezen van romans is één van de oorzaken van het afnemen van de geleerdheid. Er zijn twee soorten romanschriften:

1. De beschaafde, die een voorbeeld stellen voor de verhevenheid en aanminnelijkheid der deugd, maar die tegelijkertijd de dwaasheden, verkeerde hartstochten en ondeugden op een zodanige wijze afschilderen, dat men door het lezen ervan ongevoelig kan worden voor een beschaafde levenswijze.

2. Zotternijen en grillen. Deze verijdelen uit zichzelve de gemoederen van de lezers, hebben weinig nut en kunnen beter aan het vuur of voor ander gebruik opgeofferd worden in plaats van met zoveel graagte gezocht en gekocht te worden.

Beide soorten worden geestig en zeer aantrekkelijk qua vormgeving uitgevoerd. Bij openbare verkopingen worden ze bijna als nieuw verkocht, terwijl de werken van beroemde godgeleerden, rechts- en staatkundigen, historieschrijvers en andere prijswaardige boeken, bronnen van waarachtige en wezenlijke geleerdheid voor een krats worden verkocht.

Lezen van romans werkt verslavend, waardoor men er niet meer toe komt zich in de wetenschappen te verdiepen. In de wetenschappelijke geschriften en de bijbel worden de zaken gezond en te goeder trouw naar waarheid weergegeven.

Wij hoeven onze toevlucht niet te nemen tot de opgesmukte verhalen van de romanschrijvers, die nooit gebeurde zaken opdissen en waarin niets wordt vermeld wat een jongeling voor zijn opleiding moet weten. Het lezen van romans is alleen van belang als ontspanning. Het gaat wel ten koste van de wetenschapsbeoefening.

Foeke gaat bewust voorbij aan de invloed op de godsdienstbeoefening. “Het past mij niet de schaamte mijner moeder te ontdekken”.

(*simonie betekent voor geld of geldswaarde kopen of verkopen van iets zuiver geestelijks of voorzover het geestelijk is.)

3. Portret van Foeke Sjoerds. In het eerste deel van de Historische Jaarboeken van Friesland, dat in 1768 verscheen, was een kopergravure met het portret van Foeke Sjoerds verschenen. Foeke werd geschilderd door de kunstschilder Rienk Jelgerhuis, die ook de kopergravure vervaardigde.

Foeke Sjoerds

Foeke Sjoerds

Bij het portret was een gedicht van Michiel van Leeuwen als bijschrift opgenomen:

“Men eert een grote ziel schaars in een nedrig kleed.

’t Is ieders werk niet om de Aaloudheyd op te spooren.

SJOERDS, die zijn leeftijd aan die arbeid heeft besteed,

Verdient die niet geplaatst bij Frieslands Professoren?

Deez’ schreef den staat der Kerk van ’t oud en nieuw Verbond,

En, soober in bestaan, nogtans met dubblen ijver,

Der Friesen oorsprongk, en hunn’ erfelijken grond.

Men stell’ den Man, ten loon, tot ’s Lands Historieschrijver:

Zoo wordt hij opgebeurd uit zijn’ te laagen staat,

Verlost van Nijkerks jeugd en lastig schoolgeblaat.”

Ook Anne Jeltema liet het portret van Foeke Sjoerds drukken en voorzag dat van een bijschrift:

“Dees prent vertoont ons ’t uiterlijk gelaat

van FOEKE SJOERDS, uit wiens Historie schriften

Men beuzeltaal van waarheid regt leert schiften.

’s Mans spits vernuft verbeeldt men door geen plaat.

Anders

Is dit een echt tafreel van FOEKE SJOERDS naar ’t leven?

Neen, ’t is een doode schets van ’t uiterlijk gelaat:

Hij, die hem kennen wil, lees ’t geen hij heeft geschreven,

Vermits op ieder blad ’s mans geest geschilderd staat.

Anders

’t Was Jelgerhuis, die ’t beeld van FOEKE SJOERDS kon treffen:

Maar die zijn Werken leest, kan best ’s mans brein bezeffen.

Anders, (Zijnde dit op de Plaat gegraveerd.)

Dees prent vertoont het beeld van FOEKE SJOERDS, wiens Geest

Men uit zijn Poezij, zijn Kerkgeschiedenissen,

En Vrieslands Oud en nieuw, terstond zal moeten gissen,

Zoo ras ge, in sierlijk Duitsch, ’s mans pennevruchten leest.

Dus streeft een schrandre leek allenskens op, bij trappen,

Door ijver aangespoord, ten top der wetenschappen.”

4. Verder veldonderzoek.

In het in 1768 verschenen deel 1 van de Historische Jaarboeken van Oud en Nieuw Friesland constateert Foeke een nuttige aanvulling van het onderzoek waaraan hij door tijdgebrek niet toekomt. Hij achtte een volledige beschrijving van steden, vlekken, dorpen, gebuurten, kerken en kloosters, adellijke huizen en meer bijzonderheden gewenst.

Wat zou er al niet opgespoord kunnen worden van opschriften op oude grafzerken, herenhuizen, klokken enz., het beschouwen van de toestand van de verschillende plaatsen. Dat moet iemand doen die lust, tijd en gelegenheid heeft om alles met eigen ogen te bezichtigen. Iemand met voldoende financiële middelen om zich ter plaatse op de hoogte te kunnen stellen.

Berichten in Wumkes Stads en Dorpskroniek deel I.

24 juni 1756. Foeke Sjoerds, schoolmeester te Nijkerk (O.D.) opent te zijnen huize een kostschool voor lezen, schrijven, rekenen, beginselen van Latijn, beginselen van de Nederlandse taal en van de godgeleerdheid, kerkelijke en wereldlijke geschiedenis, land- en kaartkunde, boekhouden en psalmzingen, en verder alles wat voor een burgerlijke en godsdienstige wellevendheid nodig is.

6 mei 1767. Verschenen het werk van J.H. Knoop “Tegenwoordige Staat of Historische beschrijving van Friesland”, aangeprezen o.a. met een vers van Foeke Sjoerds. (Het is een lofdicht op de schrijver voor zijn wetenschappelijke pennevrucht.)

25 juli 1767. Het portret van Foeke Sjoerds op zwarte kunstplaat verschenen. Te koop voor 6 stuivers per stuk.

2 januari 1771. Michiel van Leeuwen laat in de Leeuwarder Courant een dichterlijk grafschrift voor Foeke Sjoerds opnemen.

26 maart 1771. Pieter Brandsma, boekverkoper te Leeuwarden, verkoopt in de Stadsschuttersdoele de bibliotheek van Foeke Sjoerds, schooldienaar en dorpsrechter te Nijkerk (O.D.).

24 mei 1771. Verschenen deel 4 van de 2e druk van de Historische Jaarboeken van Oud en Nieuw Friesland door Foeke Sjoerds met voorwoord van Ds. F. Brandsma te Oostrum en Jouswier.

25 juli 1772. Gedrukt bij A. Jeltema te Leeuwarden. Uitvaart van Foeke Sjoerds in het 57e jaar van zijn leven op 18 december 1771 met bijvoeging van 2 grafschriften, waarvan het ene op de zerk is gehouwen. Te koop voor 2 stuivers.

Overlijden van Foeke Sjoerds.

Op 18 december 1770, 57 jaar, volgens Wopke Eekhoff ten gevolge van een verzwakking. Zijn gezondheid had hij ondermijnd door al te grote ijver en ingespannen werkzaamheid.

Maart 1771 verscheen het volgende bericht in de Leeuwarder Courant: Pieter Brandsma, Boekverkoper te Leeuwarden, zal op dinsdag 26 maart 1771 en volgende dagen op de Stads Schutters Doele alhier een fraaie verzameling van latijnse, franse en nederduitse boeken bij auctie verkopen. Met name Godgeleerde, Rechtsgeleerde, Historische boeken, enzovoorts. Alsmede een byzonder mooi notehouten spreekgestoelte (katheder) en andere fraaiheden. Merendeels nagelaten door Foeke Sjoerds, in leven onderwijzer en dorpsrechter te Nijkerk in Oostdongeradeel.

De verdere beschrijving stond in de catalogus die in de andere steden bij de boekhandel te krijgen was.

Kort overzicht van de bevindingen en conclusies.

Vanaf jonge leeftijd las Foeke Sjoerds graag. Niet alleen de bijbel, maar vooral wetenschappelijke boeken. Daar was hij heel veel mee bezig. Ook toen hij schoenmaker werd, bleef hij daar mee doorgaan. Bij het kerkelijk werk voelde Foeke zich zeer betrokken. Het wel en wee van Friesland en van de mensen trok hij zich aan. De mensen werden door hem altijd heel oprecht tegemoet getreden. Foeke werd als eerlijk mens alom gewaardeerd. Men vertrouwde hem volledig. Dat vertrouwen kwam extra tot uitdrukking toen hij in 1748 als één van de drie afgevaardigden van Oostdongeradeel met een petitie naar Prins Willem IV, de Algemeen Stadhouder, in Den Haag werd gezonden. Het belastingstelsel der verpachtingen werd als steeds ondragelijker ervaren. Dat vertrouwen kreeg Foeke ook als schoolmeester en dorpsrechter.

Hij voelde een grote verantwoordelijkheid om zijn leerlingen tot een mens met verantwoordelijkheidsbesef en met een goede scholing op te leiden.

Zijn boeken hadden tot doel de geschiedenis van de kerk en van Friesland in eenvoudige taal voor de bevolking toegankelijk te maken. Hij wilde dat meer gedaan werd aan wetenschapsbeoefening dan aan het lezen van romans. Voor zijn geschiedkundige boeken kreeg hij alom waardering. Vlak voor zijn dood kwam de waardering voor zijn werk tot uitdrukking in een voornemen Foeke tot Historieschrijver van Friesland aan te stellen.

De gedichten van Foeke zijn hoogdravend. Dat was in die tijd normaal. Hij genoot daarvoor bij een aantal mensen waardering terwijl anderen ook al in zijn tijd ze maar matig vonden.

Foeke Sjoerds heeft alom lof ondervonden. Helaas werd hij niet op tijd tot een meer wetenschappelijke functie geroepen. Zeker is dat hij die met alle verantwoordelijkheidsgevoel tot een groot succes zou hebben gemaakt.

Bronnen.

1.Voorlezing d.d. 28 september 1848 voor het Fries Genootschap over het leven en de verdiensten van Foeke Sjoerds door Wopke Eekhoff, stadsarchivaris van Leeuwarden. Met een nadere bewerking juni 1858.

2.Gedicht. “Ter verjaaring van mijnen geboortedag” door Foeke Sjoerds d.d. 2 juni 1756. Foeke werd 43 jaar.

3.Gedicht. “Op mijn studeerkamertje” door Foeke Sjoerds.

4.Aanbevelingsbrief met verzoekschrift aan prins Willem IV d.d. 22 juni 1748. Meegezonden met de afgevaardigden van Oostdongeradeel naar Den Haag en opgesteld door Foeke Sjoerds.

5.Brief “Aan de Eerzame en Discrete Foeke Sjoerds” van Anne Jeltema d.d. 16 december 1752.

6.”Uitvaart van Foeke Sjoerds” uitgegeven door Anne Jeltema, 18 juli 1772.

7.Gedichten van A. Jeltema, derde druk, uitgegeven door Johannes Proost 1825.

8.Wumkes: Stads- en dorpskroniek van Friesland, deel I.

9.Bijschrift bij het portret van Foeke Sjoerds door Michiel van Leeuwen.

10.Algemene Beschrijving van Oud en Nieuw Friesland door Foeke Sjoerds, uitgegeven in verschillende delen door Pieter Koumans 1765-1768.

Alsmede de overige in de tekst genoemde boeken van Foeke Sjoerds.

 Posted by at 09:43